ECLI:NL:RBROT:2024:5026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
C/10/650807 / HA ZA 23-33
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout advocaat in vervoersrechtelijk geschil met schadevergoeding en uitvoerbaar bij voorraadverklaring

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een civielrechtelijk geschil tussen Taste of Heaven B.V. en een gedaagde, vertegenwoordigd door zijn advocaat. De zaak betreft een beroepsfout van de advocaat in een vervoersrechtelijk geschil, waarbij Taste of Heaven schadevergoeding eist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde een beroepsfout heeft gemaakt door de verjaring van de vordering van Taste of Heaven op de vervoerder (ASAV) niet te stuiten. De rechtbank oordeelt dat de levering van bedorven taarten op 29 juni 2017 heeft plaatsgevonden, wat de verjaringstermijn van één jaar op 30 juni 2017 heeft doen ingaan. De rechtbank heeft de verklaring van een getuige als betrouwbaar beoordeeld, die bevestigde dat de bedorven taarten niet op de juiste manier waren vervoerd. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 8.572,12 aan schadevergoeding aan Taste of Heaven, inclusief wettelijke rente vanaf 30 juni 2018. Daarnaast is de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 5.211,30. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verweer van de gedaagde. De vordering van Taste of Heaven om een verklaring voor recht te verkrijgen is afgewezen, omdat zij niet heeft toegelicht waarom zij daar belang bij heeft.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650807 / HA ZA 23-33
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
TASTE OF HEAVEN B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. F.L.P. Vulto te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Eekelen-Atema te Amsterdam.
De partijen worden hierna Taste of Heaven en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 9 december 2022, waarmee deze zaak naar de rechtbank is verwezen, en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de tussenvonnissen van 5 juli 2023 en 27 september 2023 van deze rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van het op 12 december 2023 gehouden getuigenverhoor aan de kant van Taste of Heaven;
  • de akte na getuigenverhoor van [gedaagde];
  • de akte na getuigenverhoor van Taste of Heaven.

2.De zaak in het kort

Een ondernemer spreekt zijn voormalig advocaat aan, omdat die beroepsfouten gemaakt zou hebben. De rechtbank geeft een eindoordeel.

3.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis van 27 september 2023 en de bewijslevering

3.1.
In het tussenvonnis van 27 september 2023 is Taste of Heaven opgedragen te bewijzen dat de levering van de bedorven taarten heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Taste of Heaven heeft vervolgens een getuige laten horen om het bewijs te leveren.
Taste of Heaven heeft het bewijs geleverd
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat Taste of Heaven met de verklaring van die getuige het bewijs heeft geleverd dat de levering van de bedorven taarten heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. De rechtbank legt dit uit.
3.3.
Vooropgesteld wordt dat het feit dat [gedaagde] geen getuige(n) in contra-enquête heeft laten horen en dat hij wel op de getuigenverklaring van [naam] heeft gereageerd, geen misbruik van procesrecht oplevert en dat de stellingnames van [gedaagde] met betrekking tot de getuigenverklaring dus in de beoordeling van de zaak worden betrokken. Het is immers aan een partij zelf om te beoordelen of aanleiding en/of noodzaak bestaat om (een) getuige(n) in contra-enquête te horen. Dat een partij besluit om dit niet te doen, betekent niet dat een partij daarmee het recht prijsgeeft om te mogen reageren op de verklaring van een getuige die aan de kant van de wederpartij is gehoord.
3.4.
De getuige [naam] (‘[naam]’), destijds salesmanager bij ASAV Netherlands B.V., heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:

(…) In 2017 werkte ik als salesmanager bij ASAV Netherlands B.V. Ik deed voornamelijk sales, maar ook wel wat planning en logistiek. Ik was al sinds de oprichting van het bedrijf in 2013 bij het bedrijf betrokken en ik was goed op de hoogte van alles wat er speelde. (…)
Ik ken Taste of Heaven als een klant voor wie ASAV een paar keer goederen heeft vervoerd, volgens mij ging dat om vooral koffie, gebak en taart. De zending waar het nu om gaat was een zending bevroren taart die met luchtvracht naar Schiphol was vervoerd. Dat soort zendingen deed ASAV bijna nooit, dit was bijna uniek. Zo’n zending hoort na inklaren direct met een gekoelde wagen naar de klant te worden vervoerd. ASAV had zelf geen gekoelde wagens. ASAV zou dus dat vervoer moeten hebben uitbesteed aan een ander bedrijf.
Ik herinner mij dat er op 29 juni 2017 in de niet gekoelde loods van ASAV gesealde pallets hebben gestaan die waren besteld door Taste of Heaven. Die heb ik zelf met mijn eigen ogen gezien, die hebben daar volgens mij twee dagen gestaan. Omdat ze grijs geseald waren kon ik niet zien wat daar in zat. Die pallets met lading hadden labels waaruit bleek dat ze voor Taste of Heaven bestemd waren. Die zijn later met een gewone vrachtwagen bij Taste of Heaven afgeleverd. Die bevroren taarten moeten toen ontdooid geweest zijn, want die hadden twee dagen in een ongekoelde loods gestaan. Daarover zijn klachten binnengekomen, volgens mij is er een mailwisseling. Omdat ik niet meer bij ASAV werk heb ik geen toegang meer tot stukken. Ik weet niet precies met wie er gemaild is. (…)
Ik herinner mij deze zending goed omdat het de laatste zending voor Taste of Heaven is geweest die ik bij ASAV heb meegemaakt en daarover zijn binnen het bedrijf problemen gekomen. Ik ben in november 2017 weggegaan en deze kwestie was één van de redenen van mijn vertrek. Dit was allemaal niet goed gegaan en er gingen meerdere dingen niet goed binnen ASAV. Na mij zijn bijna alle andere werknemers ook vertrokken. Ik was toen wel boos maar nu niet meer. Ik heb nu een eigen bedrijf en dat heeft niets te maken met ASAV, ook niet als klant.
Mij wordt gevraagd hoe ik zo zeker kan weten dat dit de zending van 29 juni 2017 is geweest en niet een zending van februari, maart of mei 2017. Ik weet dat dit tegen de zomer was en op een zaterdag eind juni, dat moet dus de 29e geweest zijn en het was de laatste keer dat voor Taste of Heaven een zending kwam. Mij worden airwaybills getoond van koffie, die ongekoeld vervoerd werd en was bestemd voor Taste of Heaven en van bevroren taarten voor Taste of Heaven, allemaal van 29 juni 2017. Ik heb maar twee pallets zien staan en uit deze stukken blijkt dat er meer pallets zijn geweest. Het kan zijn dat die ergens anders in de loods hebben gestaan, dat weet ik niet.
Mij wordt gevraagd hoe ik zo zeker weet dat de bevroren taarten niet met een koelauto naar Taste of Heaven zijn vervoerd. ASAV had helemaal geen koelauto’s en bij mijn weten is er ook nooit een koeltransport geregeld voor Taste of Heaven. Het kwam immers maar heel zelden voor dat er bevroren taarten met luchtvracht uit Turkije kwamen, dit is bijna de enige keer geweest. ASAV had ook niet de beschikking over een gekoelde loods. Ik weet niet wie de taarten uiteindelijk bij Taste of Heaven heeft bezorgd. Ik weet wel dat dat met een vrachtwagen van ASAV zelf is gebeurd. De chauffeur zal een CMR-vrachtbrief hebben laten aftekenen, want dat was gebruikelijk. Maar ik kan mij niet herinneren of ik die heb gezien. Ik weet van een rechtszaak over deze hele kwestie niets af. Ik weet ook niet of Taste of Heaven heeft betaald voor die taarten.”.
3.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat [naam] een onbetrouwbare getuige is en om daarom geen of minder waarde aan zijn onder ede afgelegde verklaring te hechten. Er is geen enkele concrete aanwijzing dat [naam] het tussenvonnis van 27 september 2023 of andere processtukken heeft gelezen of dat hij voorafgaand aan het getuigenverhoor op de gang bij de zittingszaal (inhoudelijk) met (de advocaat van) Taste of Heaven over de zaak heeft gesproken. [naam] verklaart zelf, onder ede, dat hij het getuigenverhoor niet heeft voorbereid, dat hij niet inhoudelijk (op de gang) over de zaak heeft gesproken met de advocaat of met mensen van Taste of Heaven of ASAV en dat hij geen stukken van de zaak heeft gelezen. [naam] verklaart wel dat hij de datum “29 juni 2017” op een papier van de advocaat van Taste of Heaven heeft zien staan, maar daaruit volgt niet dat zijn verklaring onbetrouwbaar of onjuist is. De rechtbank heeft geen reden om op deze punten aan de verklaring van [naam] te twijfelen.
3.6.
Ook voor het overige heeft de rechtbank geen reden om aan de verklaring van [naam] te twijfelen. De getuige heeft toegelicht waarom hij zich herinnert dat de zending van 29 juni 2017 de bevroren taarten betrof waar het in deze zaak over gaat en waarom hij zo zeker weet dat de bevroren taarten niet met een koelauto naar Taste of Heaven zijn vervoerd. Deze toelichting komt op de rechtbank geloofwaardig over, zeker omdat [naam] ook heeft verklaard dat de betreffende zending bevroren taarten voor problemen binnen ASAV heeft gezorgd en dat die problemen één van de redenen van zijn vertrek bij ASAV zijn geweest. Daarom acht de rechtbank het niet verwonderlijk dat [naam] zich de datum van de zending – de laatste zaterdag in juni 2017 – nog herinnert. Voor het overige heeft de getuige op sommige punten verklaard dat hij zich iets niet kon herinneren; kennelijk voelde hij zich niet gedwongen om een concreet antwoord te geven, ook als hij dat niet kon.
3.7.
Verder weegt mee dat, anders dan [gedaagde] aanvoert, [naam] niet heeft verklaard dat bevroren zendingen direct na het inklaren op de luchthaven met een gekoelde wagen naar de klant worden vervoerd en/of dat de taarten twee dagen na 29 juni 2017 aan Taste of Heaven zijn geleverd. [naam] heeft verklaard “
Zo’n zendinghoortna inklaren direct met een gekoelde wagen naar de klant te worden vervoerd” (onderstreping rechtbank) en “
Ik herinner mij dat er op 29 juni 2017 in de niet gekoelde loods van ASAV gesealde pallets hebben gestaan die waren besteld door Taste of Heaven. Die heb ik zelf met mijn eigen ogen gezien, die hebben daar volgens mij twee dagen gestaan.”. Uit deze laatste zin valt niet op te maken dat de pallets er twee dagen ná 29 juni 2017 hebben gestaan. De rechtbank begrijpt de verklaring zo dat de pallets er in totaal twee dagen hebben gestaan.
3.8.
Alles overwegende acht de rechtbank de verklaring van [naam] betrouwbaar en is zij op basis van de inhoud van die verklaring, in combinatie met het al beschikbare materiaal, van oordeel dat Taste of Heaven het bewijs heeft geleverd van haar stelling dat de levering van de bedorven taarten heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017.
[gedaagde] heeft een beroepsfout gemaakt
3.9.
Omdat de levering van de taarten op 29 juni 2017 heeft plaatsgevonden, is de verjaringstermijn van de vordering van Taste of Heaven op de vervoerder (ASAV) van één jaar op 30 juni 2017 gaan lopen (zie de artikelen 8:1711 en 8:1714 BW en overweging 5.10. van het tussenvonnis van 5 juli 2023). De rechtbank blijft bij haar oordeel dat de overeenkomst tot stand is gekomen op 23 mei 2018, de datum waarop [gedaagde] tegen Taste of Heaven heeft gezegd dat hij de zaak aannam. Dat de getekende opdrachtbevestiging van ruim een maand later is, doet daaraan niet af. Dat doet echter ook niet ter zake. Zelfs als [gedaagde] zou worden gevolgd in zijn stelling dat de overeenkomst van opdracht tussen hem en Taste of Heaven op 26 juni 2018 tot stand is gekomen, betekent dit dat [gedaagde] op dat moment nog tot en met 29 juni 2018 de tijd had om de verjaring van de vordering van Taste of Heaven op ASAV te stuiten. Dat was voldoende tijd voor een dergelijke stuiting, aangezien [gedaagde] al sinds 23 mei 2018 behoorde te weten dat, en met wie, Taste of Heaven een vervoersrechtelijk geschil had over bedorven taarten en een stuitingsbrief niet meer hoefde in te houden dan dat Taste of Heaven aanspraak maakte op schadevergoeding en/of dat de verjaring werd gestuit. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar overweging 2.5. van het tussenvonnis van 27 september 2023. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt door desondanks de verjaring van de vordering van Taste of Heaven op ASAV niet te stuiten. Het verweer van [gedaagde] dat de verjaring niet aan hem kan worden verweten, gaat dan ook niet op.
[gedaagde] moet schadevergoeding aan Taste of Heaven betalen
3.10.
In het tussenvonnis van 5 juli 2023 is overwogen dat de rechtbank ervan uitgaat dat ASAV wanprestatie heeft gepleegd door de diepvriestaarten niet, niet goed of niet lang genoeg te koelen, omdat dit genoegzaam uit de stellingen van Taste of Heaven blijkt en het in wezen niet gemotiveerd is betwist. De rechtbank ziet in wat [gedaagde] in zijn antwoordakte heeft aangevoerd geen aanleiding om hierop terug te komen, nog daargelaten dat de goede procesorde meebrengt dat [gedaagde] niet pas in zijn antwoordakte (enigszins gemotiveerd) kon betwisten dat ASAV wanprestatie heeft gepleegd. De rechtbank leest in randnummer 30 van de conclusie van antwoord in deze zaak geen betwisting door [gedaagde] dat ASAV wanprestatie heeft gepleegd; daar staat slechts uitgelegd dat de precieze schade-oorzaak niet duidelijk was. Bovendien levert de verklaring van de getuige nader bewijs van de wanprestatie op. Dat betekent, dat het uitgangspunt is dat ASAV wanprestatie tegenover Taste of Heaven had gepleegd door de taarten niet naar behoren gekoeld te bewaren en af te leveren en dat ASAV verplicht was de daaruit voortgevloeide schade aan Taste of Heaven te vergoeden. Dat is niet gebeurd, omdat de vordering daartoe niet (op tijd) is ingesteld.
3.11.
[gedaagde] is aansprakelijk voor de beroepsfout en daarom moet hij de schade van Taste of Heaven vergoeden die Taste of Heaven ten gevolge van het niet stuiten van de verjaring van de vordering van Taste of Heaven op ASAV lijdt. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding door [gedaagde] geldt dat Taste of Heaven zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat haar schade in principe moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 26 maart 2010, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2010:BL0539). Als de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, moet zij worden geschat (artikel 6:97 BW).
3.12.
De door Taste of Heaven gevorderde vrachtkosten à € 1.999,52 waren ook zonder de beroepsfout gemaakt, maar zouden dan, in het kader van de wanprestatie-claim tegen ASAV, als schadepost hebben gegolden en door ASAV vergoed hebben moeten worden. Dat was door het intreden van de verjaring niet meer mogelijk, maar [gedaagde] heeft gelijk dat Taste of Heaven de vrachtkosten in de hoger beroep-procedure tussen haarzelf en ASAV had kunnen verrekenen met de vordering van ASAV (zie ook overweging 5.13. van het tussenvonnis van 5 juli 2023). Dat beroep op verrekening zou vrijwel zeker zijn geslaagd; ASAV vorderde immers dit bedrag aan onbetaald gelaten vrachtpenningen op grond van de overeenkomst waarin zij tekortgeschoten was, zodat aan de eisen voor verrekening voldaan was (zie ook overweging 5.17. van het tussenvonnis van 5 juli 2023). Bij en zelfs na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst bij het Hof had Taste of Heaven deze verrekening nog kunnen inroepen, want die overeenkomst liet daarvoor ruimte. De schadebeperkingsplicht bracht mee dat dat ook van haar verwacht kon worden. Onverklaard is gebleven waarom dat niet gebeurd is. Taste of Heaven kan dus de vrachtkosten in deze zaak niet als schade van [gedaagde] vorderen. Deze schadepost wordt dan ook afgewezen.
3.13.
De door Taste of Heaven gevorderde inkoopkosten à € 4.453,72 worden toegewezen tot een bedrag van € 3.222,52. Dit betreft het bedrag van de inkoopfactuur van 14 maart 2017 (bijlage 3 bij de akte van Taste of Heaven voor de rolzitting van 2 augustus 2023). [gedaagde] stelt wel dat deze inkoopfactuur niet correspondeert met de afleverbon en factuur van ASAV bij diezelfde akte, maar [gedaagde] heeft nagelaten om dit toe te lichten. Het enkele tijdsverloop volstaat niet; dat er enige maanden tussen inkoop en aflevering zitten is niet zo bijzonder. Voor wat betreft de inkoopfactuur van 26 maart 2018 (ook bijlage 3 bij de akte van Taste of Heaven voor de rolzitting van 2 augustus 2023) heeft Taste of Heaven niet toegelicht waarom deze factuur schade betreft die verband houdt met het niet stuiten van de verjaring van de vordering van Taste of Heaven op ASAV door [gedaagde], terwijl dat – gelet op het feit dat hiervoor is geoordeeld dat de levering van de bedorven taarten op 29 juni 2017 heeft plaatsgevonden – wel op haar weg had gelegen. Het is immers wel heel bijzonder, zelfs zeer onwaarschijnlijk, dat negen maanden na aflevering een inkoopfactuur wordt gezonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om Taste of Heaven in de gelegenheid te stellen om dit punt nader toe te lichten en/of te onderbouwen. Daartoe is zij tijdens deze zaak immers al een keer uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld. Het bedrag van deze inkoopfactuur is daarom niet toewijsbaar.
3.14.
De door Taste of Heaven gevorderde misgelopen omzet à € 26.748,00 wordt toegewezen tot een bedrag van € 5.349,60.
Dat Taste of Heaven omzet is misgelopen is aannemelijk, de taarten waren immers voor de verkoop bestemd. [gedaagde] heeft echter gelijk waar hij stelt dat voor de bepaling van de omvang van de schade in het algemeen niet de misgelopen omzet, maar de gederfde winst bepalend is. Uit de omzet moeten immers allerlei kosten worden betaald, zoals inkoopkosten die hiervoor al zijn behandeld en bijvoorbeeld kosten die samenhangen met de verkoop die nu niet zijn gemaakt. De winst is wat de ondernemer uiteindelijk overhoudt en dat is dus in het algemeen de schade. Waarom hier, bij wijze van uitzondering, iets anders zou gelden heeft Taste of Heaven niet toegelicht.
3.15.
Verder heeft [gedaagde] weliswaar gelijk dat Taste of Heaven niet heeft onderbouwd dat er in totaal 5.952 taarten zijn bedorven en dat zij al die taarten voor € 4,50 per stuk had kunnen verkopen als zij niet waren bedorven, maar [gedaagde] gaat er daarbij aan voorbij dat de huidige situatie moet worden vergeleken met de hypothetische situatie dat de taarten niet waren bedorven en dat Taste of Heaven de taarten dus had kunnen verkopen. In zo’n geval moeten minder strenge eisen aan de stelplicht van Taste of Heaven worden gesteld. De rechtbank ziet in dat licht aanleiding om uit te gaan van de stellingen van Taste of Heaven dat er in totaal 5.952 taarten zijn bedorven en dat zij al die taarten voor € 4,50 per stuk had kunnen verkopen als zij niet waren bedorven. [gedaagde] heeft niet gesteld van welk aantal taarten en/of welke verkoopprijs anders zou moeten worden uitgegaan. Een totaalverlies is aannemelijk, aangezien Taste of Heaven tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld dat de bedorven taarten niet eens tot veevoer konden worden verwerkt. De rechtbank gaat uit van een geschatte winstmarge van 20% van de verkoopprijs. Taste of Heaven heeft niets gesteld op grond waarvan moet worden uitgegaan van een hogere winstmarge. Dit betekent dat de gederfde winst wordt begroot op € 5.349,60 (5.952 taarten × € 4,50 verkoopprijs per taart × 20% winstmarge). Het meer gevorderde wordt afgewezen.
3.16.
Concluderend veroordeelt de rechtbank [gedaagde] om in totaal € 8.572,12 aan schadevergoeding aan Taste of Heaven te betalen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit bedrag niet alleen de door de kantonrechter toegewezen vordering van ASAV ruim overschrijdt, maar dat voor de bedragen anders dan de vrachtkosten niet is gesteld en ook onvoldoende duidelijk is dat deze voor verrekening in aanmerking zouden zijn gekomen. Het gaat dus om schade waarvan (in reconventie) vergoeding had kunnen worden verkregen, en naar moet worden aangenomen ook was verkregen, als de beroepsfout niet was gemaakt.
De rechtbank stelt de betaaltermijn op veertien dagen na vandaag, gelet op de stelling van [gedaagde] met betrekking tot de interne betaalprocedures van zijn verzekeraar.
De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen
3.17.
Taste of Heaven heeft niet toegelicht waarom zij – naast toewijzing van de schadevergoeding – belang heeft bij toewijzing van de door haar gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenis om passende rechtsbijstand te verlenen. Haar vordering op dit punt wordt daarom afgewezen.
De wettelijke rente
3.18.
De rechtbank wijst de wettelijke rente toe over de schadevergoeding vanaf 30 juni 2018. Het gaat in deze zaak om een verbintenis tot schadevergoeding vanwege wanprestatie (artikel 6:74 lid 1 BW). In dit geval treedt het verzuim van de schuldenaar zonder ingebrekestelling in en wel op het moment dat de schade is geleden en opeisbaar is (artikel 6:83 sub b BW). Voor deze zaak betekent dit dat het verzuim van [gedaagde] is ingetreden op 30 juni 2018. Vanaf die datum kon van ASAV geen vergoeding meer gevorderd worden, zodat de schade toen geleden werd. Anders dan Taste of Heaven vordert is niet de wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente toewijsbaar. Er is immers geen sprake van een vordering op grond van een handelsovereenkomst.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
3.19.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat Taste of Heaven onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen. Sterker nog, Taste of Heaven heeft in de dagvaarding volstaan met het vorderen van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in het petitum, zonder daar in het lichaam van de dagvaarding op in te gaan en een toelichting op te geven.
De proceskosten
3.20.
Taste of Heaven heeft deze zaak moeten starten om betaling van haar schade te verkrijgen. Er wordt ook een bedrag aan schadevergoeding toegewezen, terwijl [gedaagde] zich op het standpunt stelde dat er geen schadevergoeding moest worden toegewezen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Daarom moet [gedaagde] de proceskosten van Taste of Heaven betalen. De proceskosten van Taste of Heaven worden – aan de hand van het toewijsbare schadebedrag – begroot op:
- dagvaarding € 112,30
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 2.084,00 (4 punten × tarief I)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.211,30
3.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.22.
Taste of Heaven vordert dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. [gedaagde] voert hier verweer tegen. In zo’n geval moeten de belangen van partijen bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis tegen elkaar worden afgewogen. Taste of Heaven heeft een duidelijk belang bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis, namelijk dat zij de toegewezen schadevergoeding direct bij [gedaagde] kan incasseren. Het belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventuele hoger beroep-procedure af te kunnen wachten, weegt naar het oordeel van de rechtbank niet zwaarder dan het belang van Taste of Heaven. [gedaagde] leest in de dagvaarding dat Taste of Heaven in de coronaperiode minder omzet heeft kunnen genereren en daar leidt hij uit af dat er sprake is van een restitutierisico aan de kant van Taste of Heaven. Dat is onvoldoende. Nergens blijkt namelijk uit dat er op dit moment (nog) sprake is van een serieus restitutierisico; een stelling over een periode van minstens twee jaar geleden is daar onvoldoende voor. Andere feiten of omstandigheden die aan uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis in de weg staan, heeft [gedaagde] niet gesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na vandaag aan Taste of Heaven € 8.572,12 te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 30 juni 2018 tot de dag dat alles is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.211,30, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen voor de kosten van betekening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.
3349 / 106