ECLI:NL:RBROT:2024:5059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
10783595 CV EXPL 23-29658
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van een volkstuinvereniging voor onderverzekering van een tuinhuisje en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde, een volkstuinvereniging. De eiseres, die in 2019 een tuinhuisje op het terrein van de gedaagde heeft gekocht, heeft deelgenomen aan de collectieve schadeverzekering van het volkstuincomplex. Na schade aan het tuinhuisje door een storm in 2022, bleek dat de verzekerde som van € 18.750,- onvoldoende was om de schade volledig te dekken, wat resulteerde in een uitkering van slechts een deel van de schade door de verzekeraar. De eiseres stelt dat de gedaagde haar had moeten informeren over de noodzaak om de verzekerde som te verhogen en dat de onderverzekering dus voor rekening van de gedaagde moet komen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde als verzekeringnemer verantwoordelijk is voor het controleren van de verzekerde som en dat zij de eiseres niet voldoende heeft geïnformeerd over de verzekering. De rechter oordeelt dat de gedaagde de schade die de eiseres heeft geleden door de onderverzekering moet vergoeden. De eiseres heeft recht op een bedrag van € 2.557,46, dat de gedaagde aan haar moet betalen, inclusief wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 666,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het bedrag direct kan vorderen, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10783595 CV EXPL 23-29658
datum uitspraak: 3 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [naam 1].
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 oktober 2023, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van 27 november 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de door [gedaagde] opgestuurde stukken;
  • het proces-verbaal van de zitting op 5 februari 2024;
  • de akte van [gedaagde], met bijlagen;
  • de akte van [eiseres].
1.2.
Op 5 februari 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [eiseres] aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A. Rhijnsburger. Namens [gedaagde] waren de heer [naam 1] (penningmeester) en zijn partner [naam 2] aanwezig.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde] is een volkstuinvereniging. [eiseres] heeft in 2019 een tuinhuisje op het terrein van [gedaagde] gekocht en is sindsdien lid van [gedaagde]. Bij het aangaan van het lidmaatschap heeft [eiseres] besloten deel te nemen aan de collectieve schadeverzekering van het volkstuincomplex bij verzekeringsmaatschappij Zicht. Van deze verzekering is [gedaagde] de verzekeringnemer. Het tuinhuisje van [eiseres] was in 2019 verzekerd voor een waarde van
€ 18.750,-. Op 18 februari 2022 is het tuinhuisje van [eiseres] als gevolg van een storm ernstig beschadigd. Expertisebureau CED heeft de totale schade vastgesteld op een bedrag van
€ 6.819,88 inclusief btw. Volgens de schade-expert van CED was de verzekerde som van
€ 18.750,- onvoldoende om het tuinhuisje inclusief hekwerken, schuur en meubels te herbouwen, maar moest de verzekerde som op € 30.000,- bepaald worden. Omdat er sprake was van onderverzekering heeft de verzekeringsmaatschappij niet het volledige schadebedrag aan [eiseres] uitgekeerd.
2.2.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde], op het moment dat [eiseres] ging deelnemen aan de collectieve schadeverzekering, medegedeeld dat zij voldoende verzekerd was, waardoor zij er op mocht vertrouwen dat eventuele schadegevallen volledig vergoed zouden worden. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het aan [gedaagde] was om periodiek te controleren of de verzekering nog voldoende dekking bood bij schade, maar dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan en [eiseres] hier ook nooit over heeft geïnformeerd. De onderverzekering moet volgens [eiseres] dan ook voor rekening van [gedaagde] komen, zodat [gedaagde] ook de gevolgen daarvan moet dragen en dat deel van het schadebedrag dat de verzekering niet aan [eiseres] heeft vergoed, aan [eiseres] moet betalen. Daarom eist [eiseres] in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld een bedrag van € 2.557,46, met rente, aan [eiseres] te betalen.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiseres]. Volgens [gedaagde] komt het feit dat er sprake is van onderverzekering voor rekening en risico van [eiseres]. [gedaagde] stelt dat [eiseres] zelf kan bepalen voor welke waarde zij haar tuinhuisje wil verzekeren, maar dat zij de verzekerde som sinds de aankoop van het tuinhuisje niet meer heeft verhoogd.
2.4.
De kantonrechter wijst de eis van [eiseres] toe. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt.
[gedaagde] is verantwoordelijk voor het wijzigen van de verzekerde som
2.5.
Vast staat dat [gedaagde] verzekeringnemer is van de collectieve schadeverzekering van het volkstuincomplex via verzekeraar Zicht. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat alle communicatie met en alle betalingen van en aan Zicht verliepen via [gedaagde] en ook alle schadegevallen steeds via [gedaagde] aan Zicht worden gemeld. [gedaagde] heeft in dat verband ook niet betwist dat [eiseres] nooit een verzekeringspolis of de polisvoorwaarden heeft ontvangen.
2.6.
Partijen zijn het er over eens dat het tuinhuisje, op het moment dat [eiseres] deze heeft aangekocht in 2019, verzekerd was voor een waarde van € 18.750,-. [gedaagde] heeft hierover op de zitting onbetwist gesteld dat die waarde is bepaald in de periode tussen 2011 en 2014 en gebaseerd is op gegevens van de vorige verzekeringsmaatschappij en dat die waarde is aangehouden op het moment dat de verzekering werd overgenomen door een nieuwe verzekeringsmaatschappij (Zicht). Ook heeft [gedaagde] verklaard dat zij, bij aankoop van het tuinhuisje door [eiseres], aan [eiseres] heeft medegedeeld dat het bedrag waarvoor het tuinhuisje verzekerd was (€ 18.750,-) op dat moment voldoende was.
2.7.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is voldoende gebleken dat tot op heden nooit enig contact is geweest tussen [eiseres] en Zicht en dat alleen [gedaagde] als verzekeringnemer over alle schriftelijke stukken van de collectieve verzekering (de polis en de polisvoorwaarden) beschikt. Naar het oordeel van de kantonrechter ligt het onder die omstandigheden dan ook op de weg van [gedaagde] om er op toe te zien dat de verzekerde sommen van de diverse verzekerde objecten op het volkstuincomplex - waaronder die van [eiseres] - nog wel juist is, in die zin dat er geen sprake is van onderverzekering. Dat sluit ook aan op hetgeen op het door [gedaagde] overgelegde polisblad van de collectieve verzekering is vermeld. Daarin is immers bepaald dat het bestuur van de vereniging Zicht jaarlijks in kennis dient te stellen van elke tussentijdse wijziging met betrekking tot het verzekerde object. Het is in dat licht bezien dan ook de verantwoordelijkheid van [gedaagde] om haar leden er op te wijzen dat de verzekerde som van de afzonderlijke objecten mogelijk verhoogd moet worden om te voorkomen dat eventuele schade door onderverzekering niet of niet geheel gedekt wordt. De in de polisvoorwaarden van de verzekering opgenomen bepalingen over onderverzekering geven geen aanleiding daar anders over te denken.
2.8.
Dat de verantwoordelijkheid voor het verhogen van de verzekerde som bij [gedaagde] ligt geldt nog meer nu door [gedaagde] ook is erkend dat zij in 2019 aan [eiseres] heeft medegedeeld dat de verzekerde waarde van € 18.750,- op dat moment voldoende was. Omdat [eiseres] niet over de verzekeringspapieren beschikte en voor wat betreft de informatie over de collectieve verzekering volledig afhankelijk was van hetgeen [gedaagde] haar daarover vertelde, bestond er voor [eiseres] geen reden te twijfelen aan de mededeling van [gedaagde] dat zij op dat moment in voldoende mate verzekerd was.
2.9.
[gedaagde] daarentegen had er naar het oordeel van de kantonrechter niet zomaar van uit mogen gaan dat de verzekerde som van € 18.750,- in 2019 voldoende dekking bood, zeker niet omdat zij er bekend mee was dat die waarde al in de periode tussen 2011 en 2014 was vastgesteld. Algemeen bekend is immers dat de waarde van onroerend goed en de prijzen van materialen sindsdien - en met name de laatste jaren - aanzienlijk zijn gestegen. Onder die omstandigheden had [gedaagde] niet zomaar mogen aannemen dat de in de periode tussen 2011 en 2014 vastgestelde waarde ook in 2019 of zelfs in 2022 (het moment waarop de schade aan het tuinhuisje is ontstaan) nog altijd realistisch zou zijn.
2.10.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] voorafgaand aan het ontstaan van de schade aan het tuinhuisje in 2022 haar verantwoordelijkheid heeft genomen en haar leden heeft geïnformeerd over de mogelijkheid dan wel noodzaak om de verzekerde som van de afzonderlijke objecten te verhogen. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat zij, nadat zij er mee bekend werd dat in dit geval sprake van onderverzekering, de andere leden er wel op heeft gewezen dat zij de verzekerde som van hun objecten mogelijk moeten verhogen, maar dat is voor onderhavige schade - die op dat moment al was ontstaan - niet meer van belang.
2.11.
[gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd het niet eens te zijn met het oordeel van de schade-expert dat het tuinhuisje van [eiseres] voor minimaal € 30.000,- verzekerd zou moeten zijn. Gelet op het bovenstaande had het in dat geval op de weg van [gedaagde] als verzekeringnemer gelegen om daartegen bezwaar te maken en, voor zover nodig, eventueel zelf een expert in te schakelen om de te verzekeren waarde van het tuinhuisje te bepalen. Vast staat dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan. De kantonrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de schade-expert, zodat voldoende vast is komen te staan dat er sprake is van onderverzekering. Omdat de verantwoordelijkheid om toe te zien op de juistheid van de verzekerde som van de diverse objecten bij [gedaagde] rust, moet het feit dat voor wat betreft het tuinhuisje van [eiseres] sprake is van onderverzekering onder de hiervoor genoemde omstandigheden dan ook voor rekening van [gedaagde] komen.
[gedaagde] moet de schade van [eiseres] tot een bedrag van € 2.557,46 betalen
2.12.
Omdat de onderverzekering voor rekening en risico van [gedaagde] komt, moet zij de schade vergoeden die [eiseres] door de onderverzekering heeft geleden. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de verzekeraar 62,5% van de totale schade van € 6.819,88 vergoedt, onder aftrek van het eigen risico van € 227,-. Dat komt neer op een bedrag van € 4.035,43
(€ 62,5% van € 6.819,88 -/- € 227,-). Vast staat dat de verzekeraar al een bedrag van
€ 1.904,22 aan [gedaagde] heeft uitgekeerd en dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] heeft betaald. Van het uit te keren bedrag resteert daardoor nog € 2.131,21 (€ 4.035,43 -/- € 1.904,22). Dat bedrag zal, zo heeft [gedaagde] ter zitting verklaard, door de verzekeraar worden uitgekeerd zodra de facturen van het herstel van het tuinhuisje bij de verzekeraar worden ingediend.
2.13.
Het bovenstaande betekent dat het resterende deel van het totale schadebedrag, te weten € 2.557,46 (€ 6.819,88 -/- € 4.035,43 -/- € 227,-) ten gevolge van de onderverzekering niet door de verzekeraar vergoed wordt. [gedaagde] wordt veroordeeld dat bedrag aan [eiseres] te betalen. De wettelijke rente is door [gedaagde] niet betwist en wordt - zoals geëist -toegewezen vanaf de dag van dagvaarding (26 oktober 2023).
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.14.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiseres] op € 86,- aan griffierecht, € 464,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 232,-) en € 116,- aan nakosten. Dat is in totaal € 666,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. Er worden geen dagvaardingskosten toegewezen, omdat [eiseres] met een toevoeging procedeert.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 2.557,46 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 26 oktober 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 666,-;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
44487