ECLI:NL:RBROT:2024:5094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/2639
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap met motiveringsgebrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek beoordeeld. Eiser, geboren in Angola, had op 20 oktober 2021 een verzoek tot naturalisatie ingediend, maar dit werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 september 2022. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet voldeed aan de vereisten van vijf jaar aaneengesloten verblijf in Nederland, zoals voorgeschreven in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiser had een verblijfsgat van bijna drie maanden en was op het moment van de afwijzing ook veroordeeld voor een misdrijf, wat leidde tot ernstige vermoedens dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek terecht was, ondanks een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Dit motiveringsgebrek werd gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser niet benadeeld was door het gebrek. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek in stand blijft, en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor naturalisatie en de gevolgen van strafrechtelijke veroordelingen voor vreemdelingen die een verzoek indienen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. D.T. Stoof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN).
1.1.
Verweerder heeft het naturalisatieverzoek met het primaire besluit van 15 september 2022 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder. De gemachtigde van eiser heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en in het bezit van de Angolese nationaliteit. Hij heeft op 20 oktober 2021 bij verweerder een verzoek tot naturalisatie ingediend.
3. Met het primaire besluit, dat met het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder eisers verzoek afgewezen op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en het derde lid, van de RWN. Ten tijde van het besluit was namelijk geen sprake van vijf jaar aaneengesloten toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk. Ook was geen sprake van tien jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk, waarvan de laatste twee jaren direct voorafgaand aan het naturalisatieverzoek. Zo is onder meer sprake van een verblijfsgat in de periode van 17 februari 2021 tot 8 april 2021. Daarnaast heeft verweerder eisers verzoek ook afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, omdat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Uit het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst is gebleken dat eiser op 13 februari 2019 is veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Rotterdam voor het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 8 lid 3 aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ook is eiser voor dit feit veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd van beide sancties is verstreken op 26 februari 2021. De rehabilitatietermijn van vijf jaar (na een onherroepelijke oplegging of tenuitvoerlegging van een sanctie vanwege het plegen van een misdrijf) was ten tijde van het primaire en vervolgens het bestreden besluit nog niet verstreken.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder het naturalisatieverzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert aan dat het verblijfsgat van 17 februari 2021 tot en met 8 april 2021 is ontstaan door een misverstand. Het gaat ook om een gering verblijfsgat. Volgens eiser mag dit geen reden zijn voor de afwijzing van zijn verzoek, omdat hij heeft toegelicht hoe dit misverstand is ontstaan. Daarnaast voert eiser aan dat, gezien de aard van het feit waarvoor hij is veroordeeld en de opgelegde straf, niet kan worden gesteld dat hij een gevaar is voor de openbare orde en veiligheid. Eiser benadrukt daarbij dat hij werkzaam is als beveiliger en dus een bijzondere positie inneemt binnen de maatschappij.
Toelating en hoofdverblijf in Nederland
7.1.
Niet in geschil is dat eiser in de periode van 17 februari 2021 tot en met 8 april 2021 niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning.
7.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het verzoek niet mocht worden afgewezen omdat het gaat om een gering verblijfsgat en dit verblijfsgat het gevolg is van een misverstand. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat eiser in de periode van 17 februari 2011 tot 17 februari 2021 in het bezit was van een verblijfsvergunning. Eiser heeft na afloop van deze vergunning te laat om een verlenging gevraagd, namelijk pas op 8 april 2021. Vervolgens is eiser door verweerder bij brief van 17 mei 2021 in de gelegenheid gesteld om toe te lichten waarom dit verlengingsverzoek te laat was ingediend. Eiser heeft daar op 21 mei 2021 op gereageerd en verklaard dat hij niet wist dat de vergunning drie maanden voor het aflopen van de geldigheidsduur kon worden verlengd. Hij heeft ook niet in de gaten gehad dat de vergunning op 17 februari 2021 verliep.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het naturalisatieverzoek heeft afgewezen, omdat ten tijde van het besluit op dat verzoek geen sprake was van onafgebroken vijf jaar toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk, als bedoeld in artikel 8, eerste lid en onder c van de RWN. Verweerder heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat geen van de andere (verkorte) termijnen uit artikel 8 van de RWN van toepassing zijn. In eisers geval is een verblijfsgat ontstaan van bijna drie maanden. De omstandigheid dat het gaat om een geringe periode als gevolg van een misverstand, wat hiervan ook zij, kan niet leiden tot een ander oordeel. Daarnaast is uit de basisregistratie personen gebleken dat eiser van 25 januari 2002 tot 4 juni 2020 en van 11 augustus 2020 tot heden met een woonadres in Nederland ingeschreven heeft gestaan of ingeschreven staat. In de periode tussen 4 juni 2020 en 11 augustus 2020 was eiser geregistreerd in het register niet ingezetenen.
Gevaar openbare orde
8.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het beleid, neergelegd in de Handleiding, als uitgangspunt dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3230).
8.2.
Niet in geschil is dat aan eiser bij vonnis van 13 februari 2019 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden en een voorwaardelijke geldboete is opgelegd. Evenmin is in geschil dat de rehabilitatietermijn van vijf jaar nog niet is verstreken.
8.3.
Verweerder heeft zich, gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de rechtbank dan ook op het standpunt mogen stellen dat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. Een ernstig vermoeden dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, komt tot uiting in het feit dat dit vermoeden alleen ontstaat bij het plegen van misdrijven. De stelling van eiser dat, gezien de aard van het feit waarvoor hij is veroordeeld en de daarvoor opgelegde straf, niet kan worden gesteld dat hij een gevaar is voor de openbare orde en veiligheid, wordt niet gevolgd. De rechtbank constateert dat in het bestreden besluit vermeld wordt dat eiser is veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). In de artikelen 176, tweede lid en 178, eerste lid, WVW, is die gedraging aangemerkt als een misdrijf. Verweerder heeft verderop in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat eiser veroordeeld is voor het handelen in strijd met artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dit is ook een misdrijf. Nu uit het dossier en wat op zitting is besproken volgt dat eiser enkel is veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de WVW, kleeft er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit motiveringsgebrek echter passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het voor eiser vanaf het moment dat zijn naturalisatieverzoek werd afgewezen duidelijk was dat een van de redenen voor die afwijzing was gelegen in de omstandigheid dat hij is veroordeeld voor een misdrijf, te weten de overtreding van de WVW. Eiser is dan ook niet benadeeld door het motiveringsgebrek.
8.4.
De rechtbank vat de beroepsgrond van eiser dat hij werkzaam is als beveiliger en dus een bijzondere positie inneemt in de maatschappij op als een beroep op bijzondere omstandigheden. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. De aangevoerde omstandigheid is niet zo bijzonder dat daarmee kan worden afgeweken van wat is bepaald in de RWN. Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers verzoek tot naturalisatie in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN voor zover thans van belang, komt voor verlening van het Nederlanderschap slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft.
Op grond van het derde lid wordt de termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, op twee jaren gesteld voor degene die in totaal ten minste tien jaren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft gehad.
Uit artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN volgt dat een naturalisatieverzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin wordt afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
In de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap is onder paragraaf 1 bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan waarmee de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Samengevat komt het beleid – voor zover hier van belang – erop neer dat de naturalisatie wordt geweigerd als aan de vreemdeling in de periode van vijf jaar, direct voor het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.
In paragraaf 5 (bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de RWN) staat vermeld dat de vreemdeling in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen mag zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan.
(…)
De naturalisatie of optie ook wordt geweigerd, als er in die periode van vijf jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd: Met sanctie wordt bedoeld iedere:
(…)
e. in geval van iedere andere straf (dan hierboven vermeld) als vermeld in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht (WvSR).
Het betreft hier bijkomende straffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van het WvSR. In dat geval gaat de rehabilitatietermijn lopen op het moment dat de ontzetting van bepaalde rechten niet meer op de vreemdeling van toepassing is. In het voorbeeld van een ontzegging van de rijbevoegdheid start de rehabilitatietermijn dus als de ontzegging is afgelopen. In het geval van een verbeurdverklaring of openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, start de rehabilitatietermijn als de verbeurdverklaring of openbaarmaking heeft plaatsgevonden.