ECLI:NL:RBROT:2024:5130

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
ROT 22/6323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Wet WIA-uitkering en onzorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. Sarier, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres was per 29 mei 2018 niet in aanmerking gebracht voor een Wet WIA-uitkering, nadat verweerder haar eerder een WGA-uitkering had toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, niet zorgvuldig is verricht. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat de toezegging voor een nieuw medisch onderzoek niet was nagekomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twee maanden een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. G. Sarier,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [persoon A] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf]te [plaats] , (ex-)werkgever van eiseres
(gemachtigde: mr. E.J.M.B. Clevers).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres onder meer bericht dat zij per 26 mei 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van eveneens 21 april 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres met ingang van 29 mei 2018 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loonaanvullingsuitkering (WGA-uitkering) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
Bij besluit van 18 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard en het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit 2 gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit 2 herroepen en beslist dat eiseres per 29 mei 2018 geen recht meer heeft op een Wet WIA-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank bij beslissing van 11 september 2023 bepaald dat kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de werkgeefster, mr. E.J.M.B. Clevers.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Eiseres heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten te delen met [naam bedrijf] . (hierna: ex-werkgever). Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. Eiseres, die werkzaam is geweest als medewerkster apotheek, is laatstelijk op 29 mei 2018 vanuit de Werkloosheidswet (WW) ten gevolge van medische klachten arbeidsongeschikt geworden. Op 18 februari 2020 heeft eiseres een Wet WIA-uitkering aangevraagd. Verweerders verzekeringsarts heeft onderkend dat bij eiseres sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar nadat een eerdere Wet WIA-uitkering niet werd toegekend. Na ommekomst van de voor eiseres geldende wachttijd van 104 weken gedurende welke zij een ZW-uitkering heeft ontvangen, is eiseres, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij primair besluit 2 per 29 mei 2018 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.1.
Naar aanleiding van het bezwaar van de ex-werkgever tegen (onder andere) het primaire besluit 2 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. Deze arts heeft op 8 september 2021 een rapport uitgebracht. Aan de hand van zijn onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiseres op 29 mei 2018 niet volledig arbeidsongeschikt is en dat de in het kader van een eerdere beoordeling op 5 december 2019 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op 29 mei 2018 van toepassing is. In de FML zijn de beperkingen van eiseres aangegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van eiseres opnieuw vastgesteld in een nieuwe FML gedateerd 12 januari 2022, geldig vanaf 29 mei 2018. In haar rapport van 9 februari 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres vier gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden ligt 28,99% lager dan het zogeheten maatmaninkomen.
3.2.
Verweerder heeft vervolgens op 16 februari 2022 een ‘Voornemen wijziging beslissing’ naar eiseres en haar ex-werkgever toegestuurd. Hierin heeft verweerder medegedeeld voornemens te zijn eiseres met ingang van 29 mei 2018 niet in aanmerking te brengen voor een Wet WIA-uitkering. Eiseres heeft tegen deze voorgenomen wijziging bezwaar gemaakt.
3.3.
Naar aanleiding van de door eiseres gemaakte bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 juni 2022, waarin verwezen wordt naar de telefonische hoorzitting van 8 september 2021 en het fysieke medische onderzoek op 13 april 2022, geconcludeerd dat de ingebrachte bezwaren van eiseres geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 1 juli 2022 geconcludeerd dat op basis van de ingebrachte bezwaren tegen het ‘voornemen wijziging beslissing’ geen aanleiding bestaat om af te wijken van de conclusie uit het rapport van 9 februari 2022.
3.4.
Verweerder heeft vervolgens, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bestreden besluit genomen.
Standpunten
4.1.
In beroep voert eiseres – samengevat – aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Zo is zij op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2022 gezien, welk spreekuurcontact zeer stroef is verlopen, waarbij eiseres het gesprek in tranen heeft verlaten en waarna eiseres een klacht heeft ingediend. Als gevolg hiervan werd er op 17 oktober 2022 een nieuwe hoorzitting gepland, die niet is doorgegaan omdat eiseres ziek was. Met de medewerker bezwaar van verweerder werd toen afgesproken dat een nieuwe hoorzitting zou worden gepland. Die nieuwe hoorzitting heeft niet plaatsgevonden. Verweerder heeft dus geen nieuw onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep laten uitvoeren voor het nemen van het bestreden besluit, terwijl dit wel was toegezegd. Eiseres wijst in dit verband nog op haar reactie van 7 maart 2022 op de voorgenomen beslissing. Volgens eiseres had een nader medisch onderzoek door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten plaatsvinden. Eiseres voert verder aan dat zij vanwege haar lichamelijke en psychische klachten meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Bij eiseres is sprake van een stoornis in de energiehuishouding en zij heeft recuperatietijd nodig. Eiseres stelt verder dat haar medicatiegebruik op geen enkele manier is meegewogen in de beoordeling. Volgens eiseres is ook het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig geweest. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de reactie van eiseres van 7 maart 2022 op het voorgenomen besluit geen nieuw rapport opgesteld. Eiseres licht in het beroepschrift nog toe waarom zij niet in staat is de geduide functies te verrichten.
4.2.
Bij het verweerschrift van 11 januari 2024 heeft verweerder een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2023 overgelegd, waaruit blijkt dat deze arts naar aanleiding van het gestelde in beroep geen aanleiding ziet de FML van 12 januari 2022 aan te passen. Ook heeft verweerder twee aanvullende rapporten van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 december 2023 en 11 januari 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat zij in het gestelde in beroep geen aanleiding ziet om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Wel heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding gezien om het maatmanloon van eiseres opnieuw vast te stellen. Als gevolg hiervan is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 31,92%.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres bij brief van 1 maart 2024 medische informatie, onder meer afkomstig van haar behandelaar van 28 oktober 2022, overgelegd.
4.4.
Tijdens de zitting heeft eiseres haar standpunt opnieuw naar voren gebracht. De gemachtigde van eiseres heeft daarbij uitvoerig uiteengezet hoe een en ander betreffende het fysieke spreekuur is verlopen. Zo heeft de gemachtigde van eiseres op 17 oktober 2022 op het kantoor van verweerder gesproken met verweerders medewerker bezwaar, die hem vertelde dat zij intern overleg zou plegen. Vervolgens heeft de gemachtigde te horen gekregen dat er geen nieuwe hoorzitting en geen nieuwe medisch onderzoek zou plaatsvinden en een besluit op bezwaar zou worden afgegeven.
4.5.
De gemachtigde van verweerder heeft tijdens de zitting onder meer verklaard dat zowel de verzekeringsarts bezwaar en beroep als ook de stafverzekeringsarts bezwaar en beroep, nadat de geplande hoorzitting van 17 oktober 2022 bij afwezigheid van eiseres geen doorgang vond, een nieuw medisch onderzoek niet nodig vonden. Om die reden is ook geen nieuwe hoorzitting meer gepland en overgegaan tot de afgifte van het thans bestreden besluit.
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.2.
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
Oordeel rechtbank
6. Allereerst stelt de rechtbank vast dat in geschil is of verweerder op goede gronden heeft besloten eiseres met ingang van 29 mei 2018 niet in aanmerking te brengen voor een Wet WIA-uitkering. De rechtbank dient dan te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht met ingang van 29 mei 2018, datum in geding, heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten. In het bijzonder staat ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, nadat een en ander niet lekker is verlopen op het spreekuur van 13 april 2022, op verzoek van eiseres en haar gemachtigde heeft ingestemd met het inplannen van een nieuwe hoorzitting op 17 oktober 2022 in aanwezigheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze hoorzitting is niet doorgegaan, omdat eiseres wegens ziekte niet in staat was om daarbij te zijn. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op die 17 oktober 2022 al op het kantoor van verweerder was omdat hij voorafgaand aan deze zaak een andere hoorzitting gepland had staan. Hij heeft op dat moment met de medewerker bezwaar gesproken. De gemachtigde van eiser heeft verklaard te hebben voorgesteld om de hoorzitting een dag later te laten plaatsvinden, de medewerker bezwaar moest daarover eerst intern overleg hebben. Hij heeft verder verklaard dat hij vervolgens te horen heeft gekregen dat er geen nieuwe hoorzitting en geen nieuw medische onderzoek meer zou plaatsvinden en een beslissing op het bezwaar zal worden genomen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan wat de gemachtigde van eiseres naar voren brengt over de gang van zaken. Daar komt bij dat de rechtbank op grond van wat hierover is besproken tijdens de zitting en gelet op de in het dossier aanwezige stukken vaststelt dat verweerder eerder wel een nieuwe hoorzitting en een nieuw medisch onderzoek heeft toegezegd. Verweerder is deze toezegging vervolgens zonder enige toelichting niet nagekomen. De omstandigheid dat eiseres op 17 oktober 2022 niet kon komen omdat zij ziek was, betekent niet dat verweerder vervolgens de gedane toezegging niet hoefde na te komen. De rechtbank is van oordeel dat ook de tijdens de zitting genoemde conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de stafverzekeringsarts bezwaar en beroep dat een nieuw medisch onderzoek niet nodig zou zijn, in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende is om af te zien van de gedane toezegging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit is daardoor in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat nader fysiek medisch onderzoek moet worden verricht. De rechtbank draagt verweerder op om – met inachtneming van deze uitspraak – binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank komt niet meer toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op ter zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 juni 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.