Overwegingen
1. Eiseres is als productiemedewerker werkzaam geweest. Op 26 juni 2014 heeft zij zich vanwege lichamelijke klachten, later gevolgd door psychische klachten, ziek gemeld. Na ommekomst van de van toepassing zijnde wachttijd is aan eiseres met ingang van 23 juni 2016 een Wet WIA-uitkering toegekend. Eiseres is vanaf 1 juli 2016 werkzaam geweest als assemblagemedewerker gedurende 20 uur per week. Omdat eiseres gedurende een jaar 65% heeft verdiend van hetgeen zij verdiende voordat zij arbeidsongeschikt werd, is de Wet WIA-uitkering met ingang van 23 november 2018 beëindigd. Op 29 januari 2019 heeft eiseres aangegeven dat haar gezondheidssituatie is verslechterd en per 1 mei 2019 heeft zij zich ziek gemeld. Haar dienstverband is met ingang van 1 juni 2019 beëindigd. Eiseres heeft vervolgens per 3 juni 2019 een Ziektewetuitkering (ZW) ontvangen.
2. Eiseres is in het kader van een Wet WIA-beoordeling onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft op 25 juli 2019 een Functionele Mogelijkheden-lijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiseres zijn aangegeven.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat eiseres met de mediaanfunctie kon verdienen lag 29,27% lager dan het zogeheten maatmaninkomen. Om die reden is de aanvraag van eiseres om een Wet WIA-uitkering bij besluit van 17 september 2019 afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 6 april 2020 ongegrond verklaard. Het beroep tegen dat besluit is bij uitspraak van deze rechtbank van 20 april 2021 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
3. Bij besluit van 1 april 2021 is aan eiseres bericht dat haar ZW-uitkering per 27 april 2021 eindigt, omdat zij over de maximumtermijn van 104 weken ZW-uitkering heeft ontvangen. Op 19 januari 2021 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een Wet WIA-uitkering ingediend.
4. Ten behoeve van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft verweerders arts onderzoek verricht en op 26 maart 2021 een nieuwe FML opgesteld, geldig vanaf 22 maart 2021, waarin de beperkingen van eiseres zijn opgenomen. Het rapport van deze arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden ligt 28,48% lager dan het maatmaninkomen. Vervolgens heeft verweerder in het primaire besluit van 30 april 2021 vastgesteld dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij met ingang van 29 april 2021 niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering. Bij deze schatting is eiseres geschikt geacht voor de functies lader, losser (SBC-code 111220), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171). Daarnaast is eiseres geschikt geacht voor de functies medewerker tuinbouw (planten en vruchten) (SBC-code 111010) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174). Het tegen het primaire besluit van 30 april 2021 gemaakte bezwaar is bij besluit op bezwaar van 7 april 2022 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2023 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 14 december 2023 is de uitspraak van de rechtbank van 4 april 2023 bevestigd.
5. Eiseres heeft zich laatstelijk als gevolg van lichamelijk en psychische klachten per 31 januari 2023 vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld. Naar aanleiding hiervan heeft op 28 februari 2023 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. In de rapportage van 1 maart 2023 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat bij eiseres geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat zij vanaf de datum van ziekmelding doorlopend geschikt is voor de passende functies conform de eerdere Wet WIA-schatting. Op grond van het medisch onderzoek heeft verweerder in het primaire besluit vastgesteld dat eiseres vanaf 31 januari 2023 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
6. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft verweerder medisch onderzoek verricht. In zijn rapport van 15 september 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zijn besluit om eiseres een ZW-uitkering te weigeren gehandhaafd. In dat verband stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres, gelet op de vastgestelde beperkingen, op de datum in geding nog steeds in staat moet worden geacht om drie van de functies uit te oefenen die voor haar zijn geselecteerd in het kader van de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid in de Wet WIA-procedure. Dit zijn de functies lader, losser (SBC-code 111220), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111333), medewerker tuinbouw (planten en vruchten) (SBC-code 111010) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174).
7. In beroep voert eiseres – samengevat – aan dat zij vanwege lichamelijke en psychisch klachten meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Het lichamelijk onderzoek is ook niet voldoende geweest. Ook is haar situatie sinds de eerdere WIA-beoordeling verslechterd, dit is door verweerder miskend bij de primaire beoordeling en de beoordeling in bezwaar. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen urenbeperking heeft vastgesteld. Zij voert aan niet in staat te zijn de geduide functies gedurende 40 uur per week te verrichten.
8. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010: BM1904) wordt onder "zijn arbeid" als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW verstaan: de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Een uitzondering doet zich voor wanneer de verzekerde, na het volbrengen van de voor hem toepasselijke wachttijd op grond van de Wet WIA, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in ander werk is hervat. In dat geval geldt als "zijn arbeid": de aan de verzekerde voorgehouden functies bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA.
10. De rechtbank stelt voorop dat de in het kader van de Wet WIA opgestelde functionele mogelijkheden lijst (FML) en de daarop gebaseerde functies het uitgangspunt vormen in deze procedure. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring, zoals hier aan de orde, gaat het uitsluitend om de vraag of eiseres als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid, zijnde ten minste drie van de eerder in het kader van de Wet WIA-schatting geduide functies. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
11. In geschil is of verweerder eiseres met ingang van 31 januari 2023 geschikt heeft kunnen achten voor drie van de in het kader van de Wet WIA-schatting geselecteerde functies.
12. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen lichamelijk en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts tijdens het fysieke spreekuur op 28 februari 2023, het gestelde in het bezwaar en tijdens de hoorzitting van 25 mei 2023 in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, welke arts aansluitend op de hoorzitting een medisch onderzoek heeft verricht, alsmede op medische informatie onder meer afkomstig van de behandelend huisarts, de behandelaar van Indigo Rijnmond, de behandelaar [naam] , de revalidatiearts en de fysiotherapeut. Gelet op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en daarvan verslag is gedaan, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd.
13. Wat eiseres aanvoert geeft geen reden de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Uit de beschikbare medische gegevens kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de lichamelijke en psychische situatie van eiseres op 31 januari 2023. Daarin staat dat eiseres met ingang van die datum weer in staat is de in het kader van de Wet WIA-schatting geselecteerde functies te verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 september 2023 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat er in het geval van eiseres geen indicatie is voor een urenbeperking. Eiseres voldoet niet aan de criteria zoals verwoord in de Standaard verminderde duurbelastbaarheid. Hij overweegt daarbij dat uit de beschikbare medische gegevens blijkt dat de psychische klachten niet wezenlijk zijn veranderd. Daarbij betrekt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit het gesprek met eiseres tijdens de hoorzitting blijkt dat haar dag redelijk gevuld is met rustige niet mentaal belastende activiteiten en dat ook het medicatiegebruik niet wijst op een relevante toename van de psychische stoornissen. Verder overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het klachtenbeeld van wisselende uitstralende nek- en armklachten reeds lang bekend is en dat het klachtenpatroon in medisch opzicht niet essentieel is gewijzigd. Hij stelt vast dat eiseres onveranderd aangewezen is op nek-, schouder- en arm-sparende werkzaamheden. Hij overweegt daarbij dat het feit dat de armklachten in wisselende mate opkomen geen reden is om meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in navolging van de primaire verzekeringsarts van mening dat in de geduide functies in voldoende mate rekening is gehouden met de bij eiseres aanwezige medische stoornissen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt ook vast dat uit het door hem verrichtte lichamelijk onderzoek en de medische feiten niet blijkt dat bij eiseres sprake is van relevante toegenomen beperkingen ten opzichte van de in het verleden vastgestelde beperkingen.
In zijn aanvullend rapport van 1 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van het gestelde in het beroepschrift en de overgelegde informatie van Indigo, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij daarin geen aanleiding ziet het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Hij overweegt daarbij onder meer dat de beroepsgronden medisch globaal genomen een herhaling zijn van wat al in de bezwaarfase is ingebracht. Ten aanzien van de psychische klachten overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres in het verleden is uitgevallen met psychische klachten geduid als depressie. Soms komen bij ernstige depressieve klachten psychotische verschijnselen voor. Uit de bekende medische stukken blijkt dat dit bij eiseres slechts een eenmalige periode was in het verleden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst daarbij naar de brief van behandelaar [naam] van 11 oktober 2019 waaruit blijkt dat de klachten van eiseres ‘geheel in remissie’ waren. Dit betekent dat eiseres volledig hersteld was, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
14. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres in beroep geen medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat zij op 31 januari 2023 meer beperkingen heeft dan in de FML zijn vastgesteld. De omstandigheid dat eiseres haar klachten anders ervaart, kan niet leiden tot het aanvaarden van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid als een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving door eiseres van haar klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar vast te stellen zijn.
15. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder eiseres terecht met ingang van
31 januari 2023 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid, zodat zij per die datum niet langer voor een ZW-uitkering in aanmerking komt.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.