Op 4 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de stopzetting van de WW-uitkering van de eiser per 16 mei 2023, na het verstrijken van de maximale duur van de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn recht om gehoord te worden is geschonden, omdat hij te laat was uitgenodigd voor de hoorzitting op 11 september 2023. Eiser ontkent dat hij telefonisch is benaderd door verweerder en verzoekt de rechtbank om de zaak terug te verwijzen naar verweerder en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat verweerder niet tijdig beslist op zijn bezwaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is gehoord in bezwaar, wat een schending van de hoorplicht oplevert. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen tijdens de zitting. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de WW-uitkering niet in geschil is en dat de verzoeken van eiser om een papieren versie van de jaaropgaaf en om proceskostenvergoeding worden toegewezen. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt verweerder tot betaling van in totaal € 106,80 aan proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.