ECLI:NL:RBROT:2024:5186

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/6477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure omtrent WW-uitkering

Op 4 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de stopzetting van de WW-uitkering van de eiser per 16 mei 2023, na het verstrijken van de maximale duur van de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn recht om gehoord te worden is geschonden, omdat hij te laat was uitgenodigd voor de hoorzitting op 11 september 2023. Eiser ontkent dat hij telefonisch is benaderd door verweerder en verzoekt de rechtbank om de zaak terug te verwijzen naar verweerder en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat verweerder niet tijdig beslist op zijn bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is gehoord in bezwaar, wat een schending van de hoorplicht oplevert. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen tijdens de zitting. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de WW-uitkering niet in geschil is en dat de verzoeken van eiser om een papieren versie van de jaaropgaaf en om proceskostenvergoeding worden toegewezen. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt verweerder tot betaling van in totaal € 106,80 aan proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser bericht dat zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 16 mei 2023 is stopgezet en dat zijn jaaropgaaf uiterlijk 1 maart 2024 klaarstaat op Mijn UWV.
Bij besluit van 11 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser vanaf 16 mei 2023 geen WW-uitkering meer krijgt omdat op die datum de maximale duur van zijn WW-uitkering is verstreken. Verweerder heeft eiser daarbij bericht dat hij zich voor het verkrijgen van een papieren versie van zijn jaaropgaaf kan wenden tot de klantenservice van verweerder. In dit besluit zet verweerder verder uiteen dat de op 11 september 2023 geplande hoorzitting niet heeft plaatsgevonden omdat eiser niet verschenen is. Eiser heeft op 11 september 2023 telefonisch verklaard niet bereid te zijn de medewerker van verweerder te woord te staan. Dit betekent dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn bezwaar mondeling toe te lichten, aldus verweerder.
Standpunt van eiser en standpunt van verweerder
2. In beroep voert eiser aan dat hij niet is verschenen op de hoorzitting, omdat hij hiervoor te laat is uitgenodigd. Hij wijst in dit verband op de datum van de uitnodiging van 16 september 2023 voor de hoorzitting op 11 september 2023. Eiser ontkent gebeld te zijn door verweerder, overheidsinstanties beschikken niet over zijn telefoonnummer. Eisers recht om gehoord te worden is dan ook geschonden. Eiser verzoekt de rechtbank onder meer om de zaak terug te verwijzen naar verweerder en een dwangsom van € 200,- op te leggen voor elke dag dat verweerder niet tijdig beslist op zijn bezwaar. Eiser wenst tot slot een proceskostenvergoeding.
3. Bij verweerschrift van 30 oktober 2023 heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend. Ten aanzien van de hoorzitting heeft verweerder opnieuw uiteengezet waarom er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarbij aangevoerd dat eiser bij aangetekende brief van 16 augustus 2023, waarboven abusievelijk 16 september 2023 staat, is uitgenodigd voor de op 11 september 2023 geplande hoorzitting. Eiser geeft ook niet aan op welke wijze hij hierdoor in zijn belangen zou zijn geschaad. Daar komt bij dat het bezwaarschrift inhoudelijk niet gericht was tegen het primaire besluit en het bezwaar van eiser tegen de hoogte van het dagloon inmiddels is afgehandeld bij besluit op bezwaar van 1 maart 2023. Verweerder stelt voorts dat voor zover eiser zijn bezwaar nog wil toelichten, hij dat tijdens de zitting bij de rechtbank kan doen.
4. Ter zitting heeft eiser zijn standpunt opnieuw naar voren gebracht. Hij heeft toegelicht waarom hij niet per telefoon of per e-mail communiceert en stelt dat hij niet gedwongen wil worden om digitaal te leven. Volgens eiser is zijn procesbelang gelegen in het verkrijgen van een papieren versie van de jaaropgaaf. Desgevraagd heeft eiser bevestigd dat de beëindiging van de WW-uitkering niet in geschil is. Volgens eiser kan het echter niet de bedoeling zijn dat kan worden volstaan met het ter zitting toelichten van zijn standpunt. Eiser heeft tot slot verklaard een van de bestuursleden van de Stichting Core te zijn.
5. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting medegedeeld niet in staat te zijn om aan te tonen dat de uitnodiging voor de hoorzitting inderdaad op 16 augustus 2023 per aangetekende post aan eiser is verzonden.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser met ingang van 16 mei 2023 geen recht meer heeft op een WW-uitkering, omdat de maximale duur van deze WW-uitkering is bereikt. In geschil is de vraag of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
7. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder eiser in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar niet is gehoord. De rechtbank merkt dit aan als een schending van de hoorplicht om dat verweerder, gelet op de tijdens de zitting gegeven toelichting, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging voor de hoorzitting daadwerkelijk op 16 augustus 2023 per aangetekende post aan eiser is verzonden.
9. De rechtbank ziet in dit specifieke geval aanleiding om de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Eiser is namelijk in zijn beroepschrift en tijdens de zitting naar voldoende in de gelegenheid geweest om zijn standpunt naar voren te brengen en dat wat hij naar voren heeft gebracht zou niet van invloed zijn geweest op het te nemen besluit. In bezwaar ging het immers alleen om de berekening van het dagloon van zijn WW-uitkering en om eisers verzoek om een papieren versie van de jaaropgaaf. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
10. Ten aanzien van eisers verzoek om een papieren versie van de jaaropgaaf stelt de rechtbank vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat dit niet mogelijk zou zijn. Met het bestreden besluit wordt eiser immers erop gewezen dat hij zich voor een papieren versie van de jaaropgaaf kan wenden tot verweerders klantenservice.
12.1.
Ter zitting heeft eiser verzocht verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen. Daartoe heeft eiser ter zitting het ‘formulier proceskosten’ ingevuld, ondertekend en aan de rechtbank overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser reis- en verblijfkosten heeft gemaakt ter hoogte van € 18,-, te weten
€ 8,- voor parkeren en € 10,- voor de gebruikte brandstof. Daarnaast heeft eiser verletkosten opgevoerd ter hoogte van € 400,-, exclusief BTW, voor een verloren werkdag.
12.2.
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
12.3.
Om dezelfde reden ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep.
12.4.
Op grond van het Bpb worden de reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (bts). Op grond daarvan worden deze kosten berekend op basis van openbaar vervoer, laagste klasse of een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. Volgens ov9292.nl is vervoer van de [adres] te Rotterdam naar het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam v.v. per openbaar vervoer mogelijk en bedragen de kosten voor een enkele reis per openbaar vervoer tweede klasse € 3,40, zodat een bedrag van € 6,80 aan reiskosten voor vergoeding in aanmerking komt. De parkeerkosten van € 8,-, waarvoor eiser geen specificatie heeft overgelegd, komen noch op grond van het Bpb noch op grond van het Bts voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat de kosten van eiser worden vergoed tot een bedrag van € 6,80. Verweerder dient deze kosten te vergoeden.
12.5.
Onder verletkosten in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, van het Bpb worden verstaan de kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis. Het gaat daarbij dus niet om kosten van tijdverzuim voor het lezen en opstellen van stukken. Voor de tijd die eiser daaraan heeft besteed, wordt daarom geen vergoeding toegekend. Het tarief voor de verletkosten wordt vermeld in artikel 2, eerste lid, onder e, van het Bpb, en is forfaitair vastgesteld tussen de € 8,- en € 103,- per uur, afhankelijk van de omstandigheden. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de verletkosten van in totaal € 400,- exclusief BTW voor een verloren werkdag. Het bedrag van € 400,- is niet door eiser onderbouwd met stukken. De rechtbank ziet geen reden om het gevraagde bedrag toe te kennen, nu niet gesteld of gebleken is dat eiser een volledige dag vrij moest nemen om de zitting bij te kunnen wonen. Gezien de reisafstand en de duur van de zitting acht de rechtbank een vergoeding voor 1 uur voor het bijwonen van de zitting en 1 uur voor de totale reistijd, heen en terug, redelijk. De rechtbank vindt een vergoeding van
€ 100, - (uitgaand van € 400,- bij een 8-urige werkdag, wat dus neerkomt op 2 uur x € 50,-) aan verletkosten dan ook niet onredelijk. Verweerder dient deze kosten te vergoeden.
14. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van in totaal € 106,80 (6,80 + 100,-) aan proceskosten van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 juni 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.