ECLI:NL:RBROT:2024:5190
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet werd beëindigd omdat hij weer arbeidsgeschikt werd geacht. De rechtbank moest eerst beoordelen of het beroepschrift tijdig was ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had de eiser tot 19 december 2022 de tijd om zijn beroep in te dienen, maar hij diende dit pas op 26 januari 2023 in, ruim vijf weken te laat. De rechtbank onderzocht of er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser stelde dat hij zich bij de verkeerde rechtbank had gemeld en dat hij dacht dat hij op tijd was. Tijdens de zitting gaf hij aan niet meer te weten waarom hij pas zo laat het beroepschrift had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de aangevoerde redenen onvoldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in staat was geweest om zijn belangen tijdig te behartigen, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet plaatsvond. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.