ECLI:NL:RBROT:2024:5190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/597
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet werd beëindigd omdat hij weer arbeidsgeschikt werd geacht. De rechtbank moest eerst beoordelen of het beroepschrift tijdig was ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had de eiser tot 19 december 2022 de tijd om zijn beroep in te dienen, maar hij diende dit pas op 26 januari 2023 in, ruim vijf weken te laat. De rechtbank onderzocht of er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser stelde dat hij zich bij de verkeerde rechtbank had gemeld en dat hij dacht dat hij op tijd was. Tijdens de zitting gaf hij aan niet meer te weten waarom hij pas zo laat het beroepschrift had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de aangevoerde redenen onvoldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in staat was geweest om zijn belangen tijdig te behartigen, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet plaatsvond. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

rRechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Procesverloop

Bij besluiten van 23 en 24 februari 2022 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiser vanaf 22 augustus 2022 weer arbeidsgeschikt geacht voor zijn eigen werk en de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd.
Bij besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon A] , klinisch psycholoog, en [persoon B] , arbeidskundig adviseur/coach. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Voordat de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk kan beoordelen, moet de rechtbank beoordelen of het beroepschrift van eiser op tijd is ingediend.
2. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, in dit geval dus op 7 november 2022. Eiser had daarom tot en met 19 december 2022 om het beroepschrift in te dienen. Eiser heeft het beroepschrift echter ruim vijf weken later, namelijk op 26 januari 2023, ingediend.
3. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De rechtbank moet dan beoordelen of eiser een goede reden heeft waarom zijn beroep te laat is ingediend. Dit wordt ook wel een verschoonbare termijnoverschrijding genoemd.
4. Omdat eiser het beroepschrift te laat heeft ingediend, zal de rechtbank beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5. De griffier heeft eiser bij brief van 30 januari 2023 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de datum van verzending van die brief toe te lichten waarom hij het beroep na afloop van de termijn heeft ingediend.
6. In zijn brief van 2 februari 2023 geeft eiser aan dat hij wel op tijd was met het indienen van zijn beroep, hij had zich echter bij de rechtbank Den Haag gemeld. Bij deze brief heeft eiser een aantal bijlagen gevoegd, waaronder een aan de rechtbank Den Haag gericht verzoek om een voorlopige voorziening van 8 december 2022. Ook bevindt zich bij die bijlagen een brief van de rechtbank Den Haag van 12 december 2022 waarbij de ontvangst van eisers verzoek om een voorlopige voorziening wordt bevestigd en waarbij eiser wordt verzocht om een afschrift van het besluit waar hij het niet mee eens is over te leggen. Verder bevindt zich bij de bijlagen een afschrift van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2023. Bij die uitspraak is het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 7 november 2022.
7. Bij verweerschrift van 27 februari 2023 heeft verweerder zich onder meer op het standpunt gesteld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
8.1.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank eiser er nadrukkelijk op gewezen dat de rechtbank zich eerst zal buigen over de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
8.2.
Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij al bij het indienen van zijn verzoek bij de rechtbank Den Haag had gezien dat hij verkeerd zat. Hij heeft vervolgens verklaard niet meer te weten waarom hij pas op 26 januari 2023 een beroepschrift bij de rechtbank Rotterdam heeft ingediend.
9. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser in zijn brief van 2 februari 2023 en tijdens de zitting naar voren heeft gebracht onvoldoende reden is om het niet tijdig instellen van het beroep verschoonbaar te achten. Uit de stukken blijkt dat eiser veel heeft meegemaakt in het verleden, dat hij veel (lichamelijke en psychische) klachten had en heeft en dat zijn verstandhouding met verweerder en de overheid meer in het algemeen ook al geruime tijd slecht te noemen is. Toch zijn deze omstandigheden, ook al heeft de rechtbank begrip voor zijn situatie en voor zijn gemoedstoestand als gevolg hiervan, onvoldoende om te concluderen dat eiser in het geheel niet in staat is geweest om zijn eigen belangen te behartigen, dan wel om hulp van een derde in te schakelen. Dit blijkt ook wel uit het handelen van eiser na het bestreden besluit.
10. Omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, is het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk zal behandelen.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 juni 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.