ECLI:NL:RBROT:2024:522

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
10816621 VV EXPL 23-587
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding huur; ontruiming en verhuurdersverklaring

Op 11 januari 2024 heeft de kantonrechter in een kort geding uitspraak gedaan over de ontruiming van een huurwoning aan de [adres01] te Rotterdam. Eiseres, Spring Properties S.a.r.l., stelt dat de gedaagden, [persoon01] c.s., zonder recht of titel in de woning verblijven en vraagt om ontruiming. Gedaagden verzetten zich hiertegen en eisen dat Spring een verhuurdersverklaring afgeeft aan [persoon03] en schadevergoeding betaalt voor het ontbreken van deze verklaring.

De kantonrechter heeft de eis van Spring tot ontruiming afgewezen, omdat het belang van Spring bij toewijzing gering is en de gevolgen voor [persoon01] c.s. bij ontruiming groot zouden zijn. Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat [persoon01] huurbescherming geniet, omdat Spring stilzwijgend heeft ingestemd met de overname van de huurovereenkomst door [persoon01].

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat Spring onrechtmatig handelt door geen verhuurdersverklaring af te geven aan [persoon03], die hierdoor schade lijdt. Spring is veroordeeld om deze schade van € 1.660,96 te vergoeden en om binnen 48 uur een verhuurdersverklaring af te geven. Tevens is een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor het geval Spring hier niet aan voldoet, met een maximum van € 5.000,00. De proceskosten zijn voor Spring, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak direct moet worden nageleefd, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10816621 VV EXPL 23-587
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op 11 januari 2024
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
Spring Properties S.a.r.l.,
vestigingsplaats: Luxemburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. N.A. Berenschot,
tegen

1.[persoon01] ,

2. [persoon02] ,

3. [persoon03] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
gemachtigde: mr. L.M. Kok.
De partijen worden ‘Spring’ en ‘ [persoon01] c.s.’ genoemd.
De kantonrechter is mr. M. Fiege en de griffier is mr. J. Ista.
Aanwezig zijn:
  • De heer [naam01] , [functie01] bij Spring, met mr. Berenschot;
  • [persoon01] c.s. met mr. Kok.

1.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
1.1.
Spring stelt dat [persoon01] c.s. zonder recht of titel in de woning aan de [adres01] te Rotterdam verblijven en wil daarom dat zij veroordeeld worden deze woning te ontruimen. [persoon01] c.s. zijn het daar niet mee eens. Zij voeren verweer en eisen dat Spring [persoon03] een verhuurdersverklaring geeft en de schade vergoedt die [persoon03] door het ontbreken van die verklaring lijdt.
1.2.
De eis van Spring wordt afgewezen. De eis van [persoon01] c.s. wordt grotendeels toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom dit de uitkomst is.
Beoordelingskader in kort geding
1.3.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eiser heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
[persoon01] c.s. mogen in de woning blijven
1.4.
De ontruiming wordt afgewezen. Het belang van Spring bij toewijzing van de vordering is gering, terwijl de gevolgen voor [persoon01] c.s. als zij ten onrechte worden veroordeeld tot ontruiming heel groot zijn. Tegen deze achtergrond is onvoldoende aannemelijk geworden dat de ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het is goed mogelijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [persoon01] als huurder in de plaats is getreden van mevrouw [naam02] , de voormalige huurder van de woning. In februari 2021 hebben zowel [naam02] als [persoon01] aan de toenmalige beheerder van Spring gevraagd of [persoon01] in plaats van [naam02] hoofdhuurder mocht worden. De beheerder heeft hier niet afwijzend op gereageerd. Wel is er om nadere informatie gevraagd voordat er een akkoord kon worden gegeven. [persoon01] heeft deze nadere informatie gegeven en daarna niets meer van de beheerder gehoord. [persoon01] is vanaf dat moment de huur gaan betalen en heeft zich ook als hoofdhuurder gedragen door gebreken in de woning te melden en daar verder over te communiceren. Spring en haar beheerder hebben hier nooit tegen geprotesteerd. Inmiddels zijn we bijna drie jaar verder. Op basis van deze feiten kan geoordeeld worden dat Spring stilzwijgend heeft ingestemd met overname van de huurovereenkomst door [persoon01] , waardoor [persoon01] huurbescherming geniet en bevoegd is om kamers onder te verhuren. In dat geval verblijven [persoon01] c.s. niet zonder recht of titel in de woning.
Spring moet de schade van [persoon03] vergoeden
1.5.
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [persoon01] rechtsgeldig een kamer verhuurt aan [persoon03] . Spring handelt in dat geval onrechtmatig door haar geen verhuurdersverklaring te geven. Spring wordt daarom veroordeeld dit alsnog te doen. Als zij dit niet op tijd doet, moet zij een dwangsom van € 100,00 per dag betalen met een maximum van € 5.000,00.
1.6.
[persoon03] kan zich door het nalaten van Spring niet op het adres van de woning inschrijven bij de gemeente en ontvangt daarom geen beurs voor een uitwonende student. Zij lijdt hierdoor schade. Tot vandaag gaat het om een bedrag van € 1.660,96. Spring wordt veroordeeld deze schade te vergoeden. [persoon03] heeft hierbij als student een groot financieel belang, terwijl het restitutierisico gelet op de hoogte van de schade gering is. Omdat Spring veroordeeld wordt een verhuurdersverklaring af te geven, wordt de toekomstige schade afgewezen.
Proceskosten
1.7.
Spring krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). In conventie stelt de kantonrechter deze kosten aan de kant van [persoon01] c.s. tot vandaag vast op € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 132,00 aan nakosten. Dit is totaal € 661,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. Vanwege de samenhang van de eisen in conventie en reconventie stelt de kantonrechter de proceskosten in reconventie aan de kant van [persoon01] c.s. tot vandaag vast op nihil. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
1.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
veroordeelt Spring om € 1.660,96 aan [persoon03] te betalen;
2.2.
veroordeelt Spring om binnen 48 uur na deze uitspraak haar toestemming te verlenen voor de inschrijving van [persoon03] op het adres [adres01] in Rotterdam en een daartoe strekkende verhuurdersverklaring af te geven;
2.3.
veroordeelt Spring om een dwangsom van € 100,00 te betalen voor iedere dag dat Spring niet aan het bepaalde in 2.2. voldoet, tot een maximum van € 5.000,00;
2.4.
veroordeelt Spring in de proceskosten, die aan de kant van [persoon01] c.s. tot vandaag in conventie worden vastgesteld op € 661,00 en in reconventie op nihil, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de dag van deze uitspraak tot de dag dat volledig is betaald;
2.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.6.
wijst al het andere af.
Dit proces-verbaal is op 15 januari 2024 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.
43416