ECLI:NL:RBROT:2024:5234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/4030
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep tegen besluit studiefinanciering

Op 4 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker uit Rotterdam en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft een verzoek om proceskostenveroordeling na de intrekking van een beroep tegen een besluit van de minister van 26 april 2023. De verzoeker had zijn beroep ingetrokken omdat de minister op 10 april 2024 alsnog studiefinanciering in de vorm van een reisrecht en aanvullende beurs voor de periode van oktober 2022 tot en met augustus 2023 had toegekend. De rechtbank heeft de verzoeker de gelegenheid gegeven om zijn verzoek om proceskostenveroordeling toe te lichten, maar hij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

De rechtbank heeft vervolgens de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. In haar beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister geheel aan verzoeker is tegemoetgekomen, maar ziet zij geen aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het gewijzigde oordeel van de minister is gebaseerd op informatie die pas in de beroepsfase is overgelegd, waardoor de minister bij het primaire besluit en de beslissing op bezwaar geen rekening kon houden met deze informatie. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.

De uitspraak is gedaan door rechter M.G.L. de Vette, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars, en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de minister van 26 april 2023. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de minister op 10 april 2024 aan hem alsnog studiefinanciering in de vorm van een reisrecht en aanvullende beurs voor de periode oktober 2022 tot en met augustus 2023 heeft toegekend.
1.1.
De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 17 mei 2024, zoals verzocht, een termijn gesteld om het verzoek om een proceskostenveroordeling toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft verzoeker geen gebruik gemaakt.
1.2.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten.
1.3.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de minister aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 7 juni 2023 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 26 april 2023 waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. De minister heeft op 10 april 2024 aan verzoeker alsnog studiefinanciering in de vorm van een reisrecht en aanvullende beurs voor de periode oktober 2022 tot en met augustus 2023 toegekend en het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard. Hoewel de minister daarmee geheel aan verzoeker is tegemoetgekomen, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding de minister in de proceskosten te veroordelen. Het gewijzigde oordeel van de minister is gebaseerd, zo blijkt uit de brief van 10 april 2024, op eerst in de beroepsfase overgelegde stageovereenkomsten, en op 27 maart 2024 overgelegde nadere informatie. Hiermee heeft de minister bij het primaire besluit van 21 oktober 2022 en bij de beslissing op bezwaar derhalve geen rekening kunnen houden, zodat het primaire besluit en de beslissing op bezwaar niet onrechtmatig zijn. Er bestaat dan geen grond voor een proceskostenveroordeling.
5. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).