ECLI:NL:RBROT:2024:5289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
C/10/672996 / FA RK 24-799
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag van moeder en tante over minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2024 een beschikking gegeven over het gezamenlijk gezag van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2018. De moeder en de tante van de minderjarige hebben gezamenlijk verzocht om het gezag over de minderjarige aan hen toe te kennen, omdat de feitelijke zorgsituatie dit rechtvaardigt. De minderjarige verblijft sinds haar geboorte bij de tante, terwijl de moeder ook betrokken is bij de zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de tante al jaren samen de zorg voor de minderjarige delen, wat hen in een nauwe persoonlijke relatie tot het kind plaatst. De rechtbank heeft de wettelijke criteria voor gezamenlijk gezag beoordeeld en geconcludeerd dat aan deze criteria is voldaan. Er zijn geen zorgen over de opgroei- en opvoedsituatie van de minderjarige, en de erkenner van de minderjarige heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de moeder en de tante vanaf de datum van de beschikking gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen. Daarnaast is er een aanvullend verzoek gedaan om een bijzondere curator te benoemen in verband met de erkenning van de minderjarige, wat ook is goedgekeurd. De zaak wordt aangehouden tot 1 juli 2024 in afwachting van het verslag van de bijzondere curator.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/672996 / FA RK 24-799
Beschikking van 24 mei 2024 over het gezamenlijk gezag
in de zaak van:
[naam moeder], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[naam tante], de zus van moeder, hierna: de tante,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. R.A.A.H. van Leur te Dordrecht.
hierna samen ook wel: de zussen.
In deze zaak wordt als belanghebbende beschouwd:
[naam erkenner], de juridisch ouder van de minderjarige, hierna: de erkenner.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder en de tante, ingekomen op
31 januari 2024;
- de referteverklaring van de erkenner, ingekomen op 20 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 2 mei 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder en de tante, bijgestaan door hun advocaat;
  • de erkenner;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit moeder is geboren de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De verwekker is bekend.
2.2.
[naam erkenner] , niet de biologische vader, heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De moeder oefent sinds de geboorte van rechtswege alleen het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2.4.
Sinds de geboorte verblijft de minderjarige bij haar tante.

3.De beoordeling

3.1.
De situatie rondom de minderjarige
3.1.1.
Gebleken is dat de minderjarige sinds haar geboorte bij tante verblijft. De tante deelt de dagelijkse zorg samen met de moeder omdat de moeder daar alleen onvoldoende toe in staat is. De taken zijn verdeeld, waarbij de tante met de minderjarige ontbijt en haar naar school brengt en weer uit school ophaalt, ’s middags is de moeder dan bij tante thuis om voor de minderjarige te zorgen na schooltijd en samen leuke dingen te doen. Het wisselt of de moeder nog bij het avondeten aanwezig is (soms wel/soms niet). Na vertrek van de moeder neemt vervolgens de tante verder de zorg weer op zich tot de volgende schooldag. Soms speelt dat de moeder er een dagje niet is met een reden en dan neemt de tante de volledige zorg van de minderjarige voor die dag voor haar rekening.
3.1.2.
De verwekker van de minderjarige is bekend maar hij en zijn familie spelen geen rol in het leven van de minderjarige. Onduidelijk is of dit in de toekomst wel aan de orde zal zijn.
3.1.3.
De moeder heeft een tijdje een relatie gehad met de erkenner. Gedurende die relatie is hij overgegaan tot erkenning van de minderjarige. De erkenner, niet zijnde de biologische vader, is verder niet betrokken bij de zorgtaken van de minderjarige en zijn relatie met de moeder is inmiddels beëindigd.
3.2.
Gezag
3.2.1.
De moeder en de tante verzoeken te bepalen dat het gezag over de minderjarige aan hen gezamenlijk toekomt. Daarbij spelen met name twee dingen: ten eerste sluit deze gezagsverhouding beter aan bij de feitelijke situatie van de minderjarige waaraan de zussen al jaren invulling geven. Ten tweede is er in 2023 een incident geweest in de thuissituatie van moeder waarbij Veilig Thuis betrokken is geraakt. De minderjarige was niet betrokken bij het incident maar de hulpverlening had zorgen over hoe de situatie is voor de minderjarige omdat de hulpverlening ervan uitging dat de minderjarige bij haar moeder woont. Zoals hierboven al is geschetst woont de minderjarige niet bij haar moeder maar sinds haar geboorte bij haar tante. Er zijn verder geen zorgen over de opgroei- en opvoedsituatie rondom de minderjarige. Het eerste punt in combinatie met dit tweede punt heeft bij de zussen aanleiding gegeven om een verzoek in te dienen zodat het gezag voortaan door hen samen wordt uitgeoefend.
3.2.2.
Volgens artikel 1:253t eerste lid van het burgerlijk wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op een gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
Wanneer het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een ander dan de
ouder wordt het verzoek slechts toegewezen indien (lid 2):
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd (lid 3).
3.2.3.
Zoals met de betrokkenen op de zitting is besproken ziet het hiervoor vermelde artikel veelal op de situatie met een stiefouder, die met de eigen ouder (met gezag) het kind verzorgt en opvoedt. Maar niet alleen een stiefouder komt in aanmerking. Ook een andere persoon die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, kan samen met de ouder verzoeken om het gezamenlijk gezag.
3.2.4.
Voor de rechtbank is tijdens de mondelinge behandeling de situatie rondom de minderjarige duidelijk geworden en ook dat de tante in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat. Vanaf de geboorte van de minderjarige zijn de moeder en de tante samen betrokken bij de verzorging en de opvoeding van de minderjarige en de tante weet wat er speelt in het leven de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat de situatie tussen de zussen vergelijkbaar is met een situatie waarin een kind opgroeit met een ouder met eenhoofdig gezag en een stiefouder die samen een bestendige relatie hebben en de zorg dragen voor het kind. Met bestendig wordt bedoeld dat deze ouder en stiefouder ten minste een aaneengesloten periode van een jaar gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad. Als de rechtbank deze twee situaties met elkaar vergelijkt dan weet de tante meer en is meer betrokken bij de minderjarige de afgelopen vijf jaren dan een stiefouder die tenminste een jaar zorgdraagt voor zijn stiefkind. Wat betreft de rechtbank is het samen zorgdragen van de zussen van de minderjarige voldoende duidelijk geworden.
3.2.5.
De erkenner maakt geen bezwaar tegen het verzoek. Uit de stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren komt blijkt dat zijn rol zeer beperkt is in het leven van de minderjarige. Wat hem betreft wordt er overgegaan tot vernietiging van de erkenning. Ook de moeder wil dat de vernietiging van de erkenning wordt geregeld. Dit is een andere kwestie dan het verzoek dat ten aanzien van het gezag speelt en de rechtbank zal hieronder bij rechtsoverweging 3.3. nader op dit punt terugkomen.
3.2.6.
Over het samen zorgdragen van een ouder met een ander niet zijnde een stiefouder kan overigens ook anders gedacht worden, zo blijkt uit de rechtspraak. De rechtbank heeft kennisgenomen van de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 20 februari 2018, welke uitspraak ook tijdens de mondelinge behandeling is besproken. In die zaak speelde dat de kinderen gedurende langere tijd bij oma woonden en dat de moeder, die elders woonde en alleen met het gezag over de kinderen was belast, gedurende de periode dat de kinderen bij oma verbleven een omgangsregeling met de kinderen uitvoerde. Hoewel moeder oma wel betrok bij beslissingen en zij samen naar ouderdagen gingen, was deze situatie tussen oma en moeder volgens het hof onvoldoende om te spreken van gezamenlijke zorg. In die zaak is het verzoek om moeder en oma gezamenlijk met het gezag over de kinderen te belasten afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de hier aangehaalde uitspraak en de daarin geschetste situatie niet hetzelfde is als de situatie van de zussen en de minderjarige en de wijze waarop zij samen al ruim vijf jaren invulling geven aan de zorg voor de minderjarige.
Het alternatief zoals dat uit de uitspraak van het hof blijkt, te weten dat het gezag bij moeder wordt weggehaald en tante met de voogdij wordt belast, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de feitelijke situatie waarin moeder alle juridisch noodzakelijke beslissingen neemt.
3.2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling kwam ook nog een ander alternatief aan de orde. Het alternatief om een ondertoezichtstelling uit te spreken samen met een machtiging uithuisplaatsing waarbij de minderjarige bij de tante als pleegouder wordt geplaatst. Echter er spelen geen zorgen rondom de minderjarige en het ontbreekt volgens de rechtbank aan een noodzaak om in de situatie van de zussen en de minderjarige in te grijpen met kinderbeschermingsmaatregelen.
3.2.8.
Al met al oordeelt de rechtbank dat aan de wettelijke criteria is voldaan en er geen redenen aanwezig zijn om het verzoek af te wijzen. Het is in het belang van de minderjarige dat de moeder en de tante samen het gezag over de minderjarige gaan uitoefenen. Vandaar dat tot toewijzing van het verzoek wordt overgegaan.
3.3.
Aanvullend verzoek
3.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is er – gelet op de wens de erkenning te vernietiging – door de advocaat van de moeder een aanvullend verzoek gedaan om tot benoeming van een bijzondere curator over te gaan op grond van artikel 1:212 Burgerlijk Wetboek.
3.3.2.
In artikel 130 Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat zolang de rechter nog geen eindvonnis of eindbeschikking heeft gewezen, dat de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter beslist, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk.
3.3.3.
Nu alle belanghebbenden aanwezig waren tijdens de mondelinge behandeling en gebleken is dat zij instemmen met de vermeerdering van het verzoek en het aanvullende verzoek verder geen strijd met de eisen van goede procesorde oplevert, laat de rechtbank de vermeerdering van het verzoek toe en gaat over tot behandeling van het verzoek. Overigens gaat de rechtbank ervan uit dat de advocaat van de moeder nog zorgt voor een schriftelijke bevestiging van de vermeerdering van haar verzoek en dit stuk nog nastuurt aan de rechtbank.
3.3.4.
Omdat het aanvullende verzoek is gedaan in het licht van een afstammingskwestie moet een bijzondere curator worden benoemd waarbij deze bijzondere curator wordt verzocht te bezien of haar namens de minderjarige in haar belang een verzoek tot vernietiging erkenning zal doen en de minderjarige zal vertegenwoordigen in deze procedure. De bijzondere curator wordt verzocht binnen vier weken na de datum van deze beschikking schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, en daarbij een standpunt over het verzoek in te nemen en of zij namens de minderjarige een verzoek tot vernietiging erkenning zal doen.
3.3.5.
In afwachting van het verslag van de bijzondere curator houdt de rechtbank de zaak aan tot 1 juli 2024.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Omdat ten aanzien van de afstammingskwestie nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , in die zin, dat de moeder en de tante dit gezag over de minderjarige vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
benoemt tot bijzondere curator over gemelde minderjarige:
Mr. E.J. van Pelt, gevestigd te Stationsweg 41 J-105, 3331 LR Zwijndrecht, om de minderjarige te vertegenwoordigen;
4.5.
bepaalt dat de bijzondere curator binnen vier weken na de datum van deze beschikking schriftelijk verslag doet van haar bevindingen en daarbij een standpunt over het verzoek inneemt;
en voordat verder wordt beslist:
4.6.
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 1 juli 2024 PRO FORMA, in afwachting van het schriftelijke verslag van de bijzondere curator.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler, griffier, op 24 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.