In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, een financiële holding en haar indirect bestuurder, een kort geding aangespannen om een conservatoir beslag op te heffen dat door gedaagde was gelegd. Gedaagde, een bestuurder van een stichting die een noodopvang voor exotische dieren exploiteert, had het beslag gelegd op grond van onrechtmatige daad en wanprestatie, met een vordering van in totaal € 114.224,50. De eisers stelden dat gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde schade en dat er geen causaal verband was tussen hun handelen en de schade die gedaagde beweerde te hebben geleden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslagvordering ondeugdelijk was, omdat gedaagde niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk schade had geleden die het beslag rechtvaardigde. De rechter wees erop dat gedaagde onvoldoende had onderbouwd waarom hij recht had op de gevorderde bedragen en dat zijn eigen nalatigheid bij het voldoen aan huurverplichtingen ook een rol speelde. Uiteindelijk werd het beslag opgeheven en werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van beslagvorderingen en de noodzaak van een causaal verband tussen schade en het handelen van de tegenpartij.