ECLI:NL:RBROT:2024:555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
C/10/633617 / FA RK 22-1062
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ouderlijk gezag over minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om met het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind, [minderjarige01], te worden belast. De moeder, die op het moment van de geboorte van [minderjarige01] minderjarig was, heeft verzocht om het gezag te verkrijgen, terwijl de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) momenteel de voogdij uitoefent. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een mondelinge zitting op 8 januari 2024, waarbij de moeder, haar advocaat, de oma van het kind en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds haar verblijf bij Humanitas positieve ontwikkelingen doormaakt, maar dat deze nog niet voldoende zijn om het gezag over [minderjarige01] te kunnen dragen. De GI heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, waarbij zij heeft aangegeven dat het in het belang van [minderjarige01] is dat de huidige situatie van stabiliteit en continuïteit behouden blijft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om het verzoek af te wijzen, omdat er risico's zijn op wrijving tussen de moeder en de oma, die momenteel de hoofdverzorger is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van [minderjarige01] bij inwilliging van het verzoek van de moeder zouden worden verwaarloosd. De moeder is nog niet in staat om de zorg en verantwoordelijkheid voor het welzijn van [minderjarige01] te dragen, en de huidige zorgstructuur biedt de nodige stabiliteit. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat het gezag van een ouder de voorkeur heeft boven dat van een derde, maar dat in dit geval de situatie nog niet rijp is voor een wijziging in het gezag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/633617 / FA RK 22-1062
Datum uitspraak: 22 januari 2024
Beschikking over gezag
in de zaak van:
[naam01],
hierna: de moeder, wonende te [woonplaats01],
advocaat mr. F.G.T. Meershoek, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna: de GI, gevestigd te Amsterdam,
[naam02],
hierna: de oma moederszijde (mz), wonende te [woonplaats02],
advocaat: mr. E.L. de Craen, kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
hierna: de Raad, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenbeschikking van de rechtbank van 6 september 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
8 januari 2024. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de oma, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de GI, [naam03];
  • een vertegenwoordigster van de Raad, [naam04].

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren de minderjarige:
[minderjarige01], op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01].
2.2.
De moeder was op het moment van de geboorte van [minderjarige01] minderjarig.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 januari 2021 is de GI belast met de voogdij over [minderjarige01].
2.4.
De moeder is inmiddels meerderjarig.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht om haar, op grond van artikel 1:253b, tweede lid jo. vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] te belasten en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De moeder handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. De moeder begrijpt dat het in het belang van [minderjarige01] is dat [minderjarige01] bij oma mz blijft wonen. Het gaat goed met [minderjarige01] bij oma. Ook is de bezoekregeling uitgebreid. Op dit moment verblijft de moeder in een begeleid wonentraject in Dordrecht. Humanitas biedt de moeder ondersteuning bij haar huisvesting, praktische zaken en forensische zorg. Deze samenwerking verloopt overwegend goed. De moeder is er klaar voor om samen met haar moeder, de oma mz, de verantwoordelijkheid over [minderjarige01] te hebben zonder dat de GI daarbij betrokken is. De moeder realiseert zich dat oma de primaire verzorger van [minderjarige01] is en dat zij in onderling overleg afspraken kunnen maken en beslissingen kunnen nemen rondom [minderjarige01]. De band tussen de moeder en oma is goed. Er blijft altijd een risico bestaan dat er conflicten ontstaan tussen de oma en de moeder, maar dat is geen grond om het verzoek niet toe te wijzen. Het is niet ideaal als de GI altijd betrokken blijft in het leven van [minderjarige01]. De moeder moet het vertrouwen krijgen dat zij het kan.

4.De standpunten

4.1.
De GI voert ter zitting verweer tegen het verzoek van de moeder. Het gaat goed met [minderjarige01]. Zij gaat vier dagdelen per week naar de peuterspeelzaal. De oma mz krijgt binnenkort ondersteuning van ASVZ. De bezoekregeling met de moeder is uitgebreid naar twee keer per week van 12:30 uur tot 17:30 uur. De bezoeken verlopen positief. In maart 2024 zal een evaluatie plaatsvinden. Ook met de moeder gaat het goed. De GI is blij dat de moeder de keuze heeft gemaakt om bij Humanitas te gaan wonen. De positieve ontwikkeling is nog pril. De forensische zorg is nog niet gestart. De moeder moet nog leren om stevig in haar schoenen te staan, zich niet te laten beïnvloeden en keuzes te maken in het belang van [minderjarige01]. De GI vindt het niet handig als de voogdij wordt overgedragen. Het contact tussen de moeder en de oma mz is op dit moment goed, maar er waren ook mindere momenten. Het zou een logische stap zijn als het gezag op enig moment naar de oma mz zou gaan, maar op dit moment is ook dat nog niet aan de orde. Het is belangrijk dat [minderjarige01] rust heeft, de oma en de moeder succeservaringen opdoen en de GI de situatie blijft monitoren.
4.2.
De oma mz is het eens met het verzoek van de moeder. De samenwerking tussen de oma en de moeder verloopt positief. Ook de samenwerking tussen de oma en de GI verloopt goed. Oma denkt dat de moeder en zij samen de verantwoordelijkheid over [minderjarige01] kunnen dragen. Het gaat goed met [minderjarige01]. Het is fijn dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige01] is uitgebreid. De oma krijgt hulpverlening en wil dit ook behouden. Zij kan samen met de moeder de hulpverlening in het vrijwillig kader oppakken. Oma gunt het de moeder om het gezag over [minderjarige01] te krijgen, zodat zij op die manier meer betrokken is in het leven van [minderjarige01]. Desgevraagd wordt namens de oma naar voren gebracht dat zij uiteindelijk graag samen met haar dochter het gezag over [minderjarige01] zou willen dragen.
4.3.
De Raad adviseert om het verzoek van de moeder af te wijzen. Het risico bestaat dat er wrijving tussen de moeder en de oma mz ontstaat. Er is langdurige hulpverlening bij de oma thuis nodig. Het past beter bij de GI om de hulpverlening te regelen en regie hierop te houden. De moeder en de oma geven aan dat zij het samen willen doen, maar het verzoek is enkel gericht op het gezag van de moeder; niet op gezamenlijk gezag voor de moeder en de oma mz. Het verzoek houdt in dat straks de gehele beslissingsbevoegdheid bij de moeder ligt die niet met de zorg over [minderjarige01] is belast. Op dit moment is het verzoek nog niet aan de orde. Het is belangrijk dat de focus ligt op het behouden van continuïteit en stabiliteit in de ontwikkeling van [minderjarige01].

5.De beoordeling

5.1.
De moeder verzoekt te bepalen dat het gezag over [minderjarige01] wordt gewijzigd, in die zin dat zij met het ouderlijk gezag wordt belast.
5.2.
Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
5.3.
Op grond van artikel 1:253b BW verkrijgt de moeder die op het moment van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag van rechtswege het gezag op het tijdstip dat zij daartoe bevoegd wordt. Dit geldt niet als op dat tijdstip een ander met het gezag is belast. In die situatie kan de tot het gezag bevoegde ouder de rechtbank verzoeken hem (haar) met het gezag over het kind te belasten.
5.4.
Wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen, als gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Hieraan ligt ten grondslag dat aan gezag van een ouder, in dit geval de moeder, de voorkeur moet worden gegeven boven gezag van een derde, in dit geval de GI.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat de belangen van [minderjarige01] bij inwilliging van het verzoek van de moeder zouden worden verwaarloosd. Daarom zal het verzoek van de moeder worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.6.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige01] vanaf haar geboorte (deels samen met de moeder) bij de oma mz verblijft. De voogdij over [minderjarige01] wordt uitgevoerd door de GI, omdat de moeder op het moment dat [minderjarige01] werd geboren, nog minderjarig was. Het onderhavige verzoek is ingediend in februari 2022 toen de moeder nog bij de oma mz en [minderjarige01] woonde en mede voor [minderjarige01] zorgde. De GI kon zich toen vinden in het verzoek van de moeder.
5.7.
Sinds het indienen van het verzoekschrift zijn er veel ontwikkelingen geweest rondom [minderjarige01], de moeder en de oma mz. De GI was kort na indiening van het verzoekschrift van mening dat [minderjarige01] niet langer bij de oma mz en de moeder kon blijven wonen. Tijdens de zitting van 27 juli 2022 heeft de moeder toegezegd in het belang van [minderjarige01] ergens anders te gaan wonen, opdat de oma mz de hoofdopvoeder van [minderjarige01] zou worden. Sindsdien is de oma ook daadwerkelijk de hoofdopvoeder en is er een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige01]. Het perspectief van [minderjarige01] ligt bij de oma mz; zij zal [minderjarige01] verder verzorgen en opvoeden.
5.8.
In maart 2023 heeft de bijzondere curator van [minderjarige01] een advies uitgebracht over onder andere het verzoek van de moeder. De bijzondere curator heeft gesteld dat het niet in het belang van [minderjarige01] is als de moeder wordt belast met het gezag. De moeder wil ontzettend graag haar best doen, maar zij is kwetsbaar. De bijzondere curator begrijpt de wens van de moeder, maar op het moment van het opstellen van het advies (maart 2023 - en overigens tot op heden -) verblijft [minderjarige01] bij de oma mz en heeft de moeder haar leven nog onvoldoende op orde. Het is volgens de bijzondere curator belangrijk dat een neutrale instantie als voogd optreedt, zodat er tussen de moeder en de oma mz geen strijd gaat en kan ontstaan.
5.9.
De rechtbank stelt vast dat de moeder sinds enige tijd bij Humanitas woont en daar wordt begeleid bij het op orde krijgen van haar leven. De ontwikkelingen zijn positief, maar nog pril. Stukken waaruit de aard van de positieve ontwikkelingen blijkt, zijn niet aan de rechtbank overgelegd. De GI heeft onvoldoende weersproken gesteld dat de moeder haar best doet, maar nog veel moet leren. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van [minderjarige01] te dragen en onvoldoende in staat is de ontwikkeling van de persoonlijkheid van [minderjarige01] te bevorderen (zie hiervoor punt 5.2.). Dit geldt ook voor de situatie zoals de moeder blijkbaar voor ogen heeft, waarin deze zware verantwoordelijkheid bij de oma mz ligt en de moeder de eindverantwoordelijkheid alleen draagt en op afstand, nu zij voor haar eigen ontwikkeling nog geruime tijd bij Humanitas zal moeten blijven wonen.
5.10.
Het contact tussen de moeder en de oma mz is op dit moment goed, maar uit het verloop van de diverse procedures en de stukken volgt dat er periodes waren waarin de moeder en de oma mz minder goed konden samen werken. De rechtbank stelt daarnaast vast dat er in de eerste helft van 2023 nog de nodige wrijving was tussen de moeder en de zus van de oma mz, terwijl deze zus tot op heden een belangrijke steunfiguur is voor de oma.
5.11.
De oma mz zet zich volledig in voor [minderjarige01]. De situatie is echter niet dusdanig dat de zorg en de verantwoordelijkheid voor [minderjarige01] kunnen worden overgedragen aan het vrijwillig kader. Daarvoor is de algehele situatie nog onvoldoende stabiel. [minderjarige01] heeft rust, continuïteit, duidelijkheid en stabiliteit nodig. De moeder heeft niet onderbouwd op welke wijze zij dat kan waarborgen in een situatie waarin zij het gezag over [minderjarige01] draagt, zonder de (dagelijkse) zorg, terwijl de oma mz de dagelijkse zorg heeft en voor alle belangrijke (ook financiële) beslissingen volledig afhankelijk is van de moeder op afstand (zie ook het overwogene onder punt 5.9.). Onder die omstandigheden zou de ontwikkeling van [minderjarige01] ernstig bedreigd worden ten gevolge waarvan een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij de oma mz noodzakelijk zouden zijn. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat onder die omstandigheden een verzoek zoals gedaan door de moeder in het belang van het welzijn van het kind behoort te worden afgewezen (ECLI:NL:HR:2005:AT6847).

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier, op 22 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.