Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[persoon A],
1.De procedure
- het verzoekschrift van De Maas, dat op 6 maart 2024 per mail door de rechtbank is ontvangen, met bijlagen;
- het verweerschrift van Wolf met een voorwaardelijk tegenverzoek, met bijlagen;
- de mail van De Maas van 16 mei 2024, met bijlagen;
- de spreekaantekeningen van De Maas;
- de brief van De Maas van 24 mei 2024, met een wijziging van het verzoek;
- de akte van Wolf van 31 mei 2024.
2.De beoordeling
1 september 2023 tot 31 maart 2024. Wolf heeft [persoon A] per 6 januari 2024 op staande voet ontslagen, omdat hij werk heeft geweigerd. De Maas vraagt de kantonrechter (primair) om voor recht te verklaren dat het dienstverband niet rechtsgeldig is geëindigd en om het ontslag te vernietigen. Verder verzoekt zij Wolf te veroordelen om aan [persoon A] het loon van januari tot en maart 2024 (met wettelijke verhoging en wettelijke rente) en de transitievergoeding (met wettelijke rente) te betalen.
6 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen en hem toen ook de reden van het ontslag heeft meegedeeld. In deze beschikking licht de kantonrechter die beslissing verder toe.
Ik ben ziek”.
“6 januari heb je me opstaande voet ontslagen”. Volgens [persoon A] kan dat niet dienen als onderbouwing, omdat hij toen de brief van 14 januari al had ontvangen en dus het standpunt van Wolf al kende.
8 januari 2024 heeft geappt: “
Maar ik mag toch gewoon blijven toch?” Op 15 januari 2024 appte hij vervolgens: “
Bewindt zegt ook mag niet tekenen. En als ik woord onslagen. Dan schakelen ze gelijk hun advocaat in.” Volgens hem blijkt daaruit dat hij niet had begrepen dat hij ontslagen was.
- dat [persoon A] op 5 januari 2024 niet ziek was;
- dat [persoon E] [persoon A] in het gesprek op 6 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen;
- dat [persoon E] [persoon A] tijdens dat gesprek de reden van het ontslag heeft meegedeeld.
14 januari 2024.
Ten overvloede geef ik u mede dat cliënte uw client een tweede – voorwaardelijk – ontslag op staande voet geeft gelet op de geuite beledigingen en bedreigingen.” [persoon A] en zijn gemachtigde hebben niet het verweer gevoerd dat [persoon A] uit deze tekst redelijkerwijze niet heeft hoeven te begrijpen dat hij voor de tweede keer ontslagen werd, gezien de onduidelijke en algemeen geformuleerde tekst. Integendeel, tijdens de zitting en in haar latere brief van 24 mei 2024 heeft de gemachtigde van [persoon A] alsnog gevraagd om de opzegging van
26 januari 2024 te vernietigen. Klaarblijkelijk hebben [persoon A] en zijn gemachtigde dat bericht dus wel degelijk opgevat als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter voelt zich daarom niet vrij om hierover anders te oordelen (artikel 24 Rv).
3.De beslissing
- dat [persoon A] op 5 januari 2024 niet ziek was;
- dat [persoon E] [persoon A] in het gesprek van 6 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen;
- dat [persoon E] [persoon A] tijdens dat gesprek de reden van het ontslag heeft meegedeeld.
12 juli 2024in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
beidepartijen voor de maanden juli tot en met oktober 2024;