Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 april 2024, met bijlagen;
- de rolbeslissing van 7 mei 2024;
- de akte van 21 mei 2024, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Hef Wonen en een gedaagde die niet is verschenen. Hef Wonen vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van een huurachterstand, maar de rechter oordeelde dat de huurprijswijzigingsbepaling in de huurovereenkomst oneerlijk was. Dit leidde ertoe dat alle huurverhogingen vanaf 1 juli 2017 te niet werden gedaan, waardoor de oorspronkelijke huurprijs bleef gelden. De kantonrechter concludeerde dat er geen huurachterstand was, aangezien de gedaagde in totaal te veel huur had betaald in vergelijking met de vordering van Hef Wonen.
De procedure begon met een dagvaarding op 4 april 2024, gevolgd door een rolbeslissing en een akte. De rechter heeft vastgesteld dat de huurprijswijzigingsbepaling niet in overeenstemming was met de richtlijnen voor eerlijke contracten, omdat deze de verhuurder te veel vrijheid gaf om de huurprijs te verhogen zonder een redelijke marktinschatting. Dit verstoorde het evenwicht tussen verhuurder en huurder, wat leidde tot de vernietiging van de bepaling. De rechter benadrukte dat de gevolgen van deze beslissing niet konden worden verzacht door de rechter, omdat de richtlijn vereist dat oneerlijke bepalingen uit overeenkomsten worden verwijderd.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vorderingen van Hef Wonen af en veroordeelde deze in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagde op nul werden begroot. Dit vonnis benadrukt de bescherming van huurders tegen oneerlijke contractuele bepalingen en bevestigt de noodzaak voor verhuurders om eerlijke en transparante huurvoorwaarden te hanteren.