In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2024, vorderde de man de afgifte van de hond, genaamd [naam hond], die hij samen met de vrouw had aangeschaft tijdens hun relatie. De man stelde dat hij de enige eigenaar was, terwijl de vrouw betoogde dat de hond gezamenlijk was aangeschaft en dat zij de volledige eigendom had overgenomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor gezamenlijk eigendom, gezien de omstandigheden van de aankoop en de zorg voor de hond door beide partijen. De man had niet voldoende bewijs geleverd dat hij de enige eigenaar was, en de vrouw had onvoldoende onderbouwd dat zij de volledige eigendom had verworven. De rechter besloot dat het niet in het belang van de hond was om van verblijfplaats te wisselen, en stelde een omgangsregeling vast waarbij de hond één dagdeel per twee weken bij de man mocht verblijven, onder voorwaarde dat partijen overeenstemming bereikten over een derde persoon die de hond zou ophalen en afleveren. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.