ECLI:NL:RBROT:2024:5777

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
C/10/674838 / KG ZA 24-172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de woning in kort geding tussen nabestaanden na overlijden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, de zoon van de op 5 mei 2023 overleden vader, toegang tot de woning die zijn vader bezat. De gedaagde, de weduwe van de vader en stiefmoeder van eiser, heeft na het overlijden van de vader de sloten van de woning vervangen en weigert eiser toegang te verlenen. Eiser stelt dat hij als erfgenaam recht heeft op toegang tot de woning, terwijl gedaagde betoogt dat zij als erfgename van de vader de woning bezit en dat de verhoudingen tussen hen verslechterd zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser een spoedeisend belang heeft bij toegang tot de woning, aangezien hij geen andere woonruimte heeft en de woningmarkt voor hem ongunstig is. De rechter wijst de vordering toe, maar onder voorwaarden: eiser mag geen bezoek ontvangen in de woning en moet zich normaal gedragen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door mr. N. Doorduijn en ondertekend door mr. P. de Bruin op 10 juni 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/674838 / KG ZA 24-172
Vonnis in kort geding van 10 juni 2024
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te Ridderkerk,
eiser,
advocaat mr. W.H. Benard te Capelle aan den IJssel,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 maart 2024, met producties 1-8;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1-3;
  • de mondelinge behandeling op 12 april 2024, waarna de zaak in verband met gesprekken over een regeling is aangehouden;
  • de brief namens [naam eiser] van 27 mei 2024, waarin vonnis wordt gevraagd.

2.De feiten

2.1.
[naam eiser] (geboren in 2001) is de zoon van de op 5 mei 2023 overleden heer [persoon A] (hierna: vader [persoon A] ). [naam gedaagde] is de weduwe van vader [naam eiser] en de stiefmoeder van [naam eiser] .
2.2.
Vader [naam eiser] heeft in een testament van 28 januari 1993 zijn toenmalige partner mevrouw [persoon B] (hierna: [persoon B] ) en zijn (toen nog niet geboren) nakomelingen als erfgenaam benoemd.
2.3.
Op 12 juni 1996 zijn vader [naam eiser] en [persoon B] getrouwd. Zij hebben samen twee kinderen gekregen, te weten [naam eiser] en zijn zus [persoon C] . Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden op 20 april 2011.
2.4.
Vader [naam eiser] was (in ieder geval sinds de echtscheiding: enig) eigenaar van de woning aan de [adres] te Ridderkerk (hierna: de woning). [naam eiser] heeft in onregelmatige periodes wel en niet bij zijn vader in de woning gewoond.
2.5.
Vader [naam eiser] heeft een affectieve relatie gekregen met [naam gedaagde] en eind 2011 is [naam gedaagde] , samen met haar (inmiddels meerderjarige) kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] , bij vader [naam eiser] in de woning ingetrokken. [naam eiser] , [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn stiefbroers en -zus.
2.6.
Op 24 april 2023 zijn vader [naam eiser] en [naam gedaagde] in beperkte gemeenschap van goederen gehuwd.
2.7.
Na het overlijden van vader [naam eiser] op 5 mei 2023 woonden [naam eiser] , [naam gedaagde] , [naam kind 1] en [naam kind 2] gezamenlijk in de woning. Op enig moment zijn spanningen ontstaan tussen [naam eiser] enerzijds en [naam gedaagde] , [naam kind 1] en [naam kind 2] anderzijds. In juni 2023 heeft [naam eiser] de woning verlaten. [naam gedaagde] heeft vervolgens op enig moment de sloten van de woning vervangen.
2.8.
[naam kind 1] heeft in augustus 2023 via een groepswhatsapp waarin ook [naam gedaagde] deelnam [naam eiser] geschreven:
“Ik neem aan dat je ook heb begrepen dat we willen dat jij voor 2 september je spullen weg haalt en jezelf laat uitschrijven. Ik hoop dat je hier begrip voor heb en anders gaan we op zoek naar een advocaat. (…)”
2.9.
[persoon B] heeft de nalatenschap van vader [naam eiser] verworpen. In een notariele verklaring van erfrecht van 22 december 2023 staat dat [naam eiser] en zijn zus [persoon C] de erfgenamen zijn.
2.10.
Op 6 februari 2024 is een forse ruzie ontstaan rondom en in de woning tussen [naam eiser] en zijn vriend [persoon D] enerzijds en [naam kind 1] anderzijds. [naam eiser] had kort daarvoor via via contact opgenomen met [naam kind 1] omdat hij in de woning papieren wilde ophalen voor de afwikkeling van de nalatenschap van vader [naam eiser] .
2.11.
[naam eiser] heeft tegen [naam gedaagde] een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. De inzet van die procedure is de vraag wie de erfgenamen van vader [naam eiser] zijn en wie eigenaar is van de woning.

3.Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam gedaagde] te bevelen binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis aan [naam eiser] toegang te verschaffen tot de woning door terugplaatsing van het oude slot of afgifte van alle benodigde sleutels van het nieuwe slot;
II. een dwangsom op te leggen van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- per dag, voor elke dag dat [naam gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen of op andere wijze de toegang tot de woning onmogelijk maakt;
III. [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de eventuele nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser] , met veroordeling van [naam eiser] in de proces- en nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
In een kort geding is vereist dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [naam eiser] heeft gesteld dat hij in de afgelopen periode bij zijn moeder, bij een vriend of regelmatig in zijn bestelbus heeft geslapen omdat hij geen toegang tot de woning heeft. Dit is voldoende aannemelijk en een voldoende onderbouwing van het vereiste spoedeisend belang.
4.2.
De vordering van [naam eiser] strekt ertoe dat [naam gedaagde] wordt bevolen hem toegang te verlenen tot de woning. [naam eiser] legt daaraan ten grondslag dat hem ten onrechte de toegang tot de woning wordt ontzegd. Hij is als erfgenaam samen met zijn zus eigenaar van de woning. Hij heeft in juni 2023 tijdelijk de woning verlaten om zo wat afstand te nemen van de gespannen situatie in de woning. Hij kwam vervolgens regelmatig terug naar huis en bleef soms ook slapen, maar dan was de sfeer onvriendelijk. [naam gedaagde] heeft hem in september 2023 definitief de toegang van de woning ontzegd en de sloten van de woning vervangen. [naam eiser] heeft sindsdien bij zijn moeder of bij een vriend gelogeerd of in zijn bedrijfsbus geslapen, maar dat is voor hem een totaal ongewenste situatie.
4.3.
[naam gedaagde] betwist de vordering. Volgens [naam gedaagde] is de vordering van [naam eiser] gelet op de aard daarvan niet geschikt om in kort geding te behandelen. [naam gedaagde] heeft verder aangevoerd dat redelijkerwijs niet van haar kan worden verwacht dat zij [naam eiser] toegang tot de woning verleent. Zij is van oordeel dat niet [naam eiser] en [persoon C] , maar zij als erfgenaam van vader [naam eiser] eigenaar is geworden van de woning. [naam eiser] heeft zelf de keuze gemaakt om uit de woning te vertrekken en heeft daarmee de woning althans de bewoning prijsgegeven. Verder zijn de verhoudingen tussen partijen niet meer goed. [naam eiser] laat haar en het gezin niet met rust. Het is volgens de vrouw daarom ongewenst en niet noodzakelijk dat [naam eiser] de woning betreedt. Het belang van [naam gedaagde] (en haar kinderen) bij het hebben van een normaal gezinsleven weegt daarom zwaarder dan het belang van [naam eiser] om toegang tot de woning te verkrijgen, zeker omdat zijn uiteindelijke doel verkoop is.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.5.
Anders dan [naam gedaagde] stelt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van [naam eiser] geschikt is om in kort geding te behandelen. Wat in kort geding niet kan, is een definitieve beslissing nemen wie de eigenaar van de woning is. Maar dat is ook niet nodig. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het eens zijn dat de eigendomsvraag een kwestie is voor de bodemprocedure en dat de uitkomst daarvan voor dit kort geding niet relevant is. Dat vindt de voorzieningenrechter ook. Voor de vraag of [naam eiser] weer toegang tot de woning moet krijgen gedurende de lopende bodemprocedure, komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen op basis van aannemelijk te achten omstandigheden. Daarbij maakt het voor dit moment – dus in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure – niet uit of de woning nu van [naam eiser] en zijn zus is of van [naam gedaagde] . Verder is in kort geding geen ruimte voor bewijsvoering. Dat staat echter, anders dan door [naam gedaagde] betoogd, er niet aan in de weg dat de zaak zich leent voor behandeling in kort geding.
4.6.
Wat zijn de omstandigheden en belangen die voor de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk zijn? En hoe worden de verschillende belangen gewogen?
4.7.
Vaststaat dat [naam eiser] , [naam gedaagde] en haar kinderen tot het overlijden van vader [naam eiser] gezamenlijk met vader [naam eiser] in de woning woonden. Partijen zijn het er ook over eens dat na het overlijden van vader [naam eiser] de verhoudingen zijn verslechterd. Het beeld dat de voorzieningenrechter op zitting heeft gekregen is dat vader feitelijk fungeerde als een spil in dit samengestelde gezin en dat er na zijn overlijden nare opmerkingen over en weer zijn gemaakt. [naam eiser] heeft onder meer gezegd dat hij de woning op korte termijn zou verkopen (en dat [naam gedaagde] , [naam kind 1] en [naam kind 2] dus moesten verhuizen). [naam kind 1] heeft [naam eiser] gezegd dat hij zich moest uitschrijven en zijn spullen moest ophalen anders zouden ‘we’ ( [naam gedaagde] en [naam kind 1] , al dan niet samen met [naam kind 2] ) een advocaat zoeken. Beide kampen hebben de eigendom van de woning geclaimd en gezegd dat de ander niet meer welkom was in de woning.
4.8.
Vaststaat verder dat [naam eiser] in zijn jeugd tot aan de scheiding van zijn ouders en weer vanaf in ieder geval juli 2019 tot aan zijn vertrek in juni 2023 in de woning heeft gewoond. [naam eiser] is sinds zijn vertrek in juni 2023 al bijna een jaar niet in de woning geweest, los van een paar enkele overnachtingen. Anders dan [naam gedaagde] heeft gesteld, is het onvoldoende aannemelijk geworden dat [naam eiser] de woning in juni 2023 heeft prijsgegeven. Hij heeft immers niet al zijn spullen meegenomen. Het meenemen van een koffiezetautomaat en het komen ophalen van de post is niet voldoende om aan te nemen dat hij de woning heeft prijsgegeven. [naam eiser] heeft immers onbetwist gesteld dat [naam gedaagde] in september 2023 de sloten van de woning heeft vervangen. Het is niet aannemelijk geworden dat dit met zijn instemming is gebeurd. De woning is sindsdien dus niet meer vrij toegankelijk voor hem. De omstandigheid dat hij heeft gezegd een andere woning te (gaan) zoeken, is niet voldoende voor het prijsgeven van de woning; gesteld noch gebleken is dat hij een andere woning heeft gevonden. Dit maakt dat [naam eiser] een rechtmatig belang heeft bij toegang tot de woning: hij heeft op dit moment geen goed alternatief en de woningmarkt is op dit moment voor een starter als [naam eiser] slecht.
4.9.
[naam gedaagde] heeft op haar beurt eveneens lange tijd in de woning gewoond, sinds 2011. Haar belang om [naam eiser] de toegang te weigeren, is dat de verhoudingen zijn verslechterd en het ongestoorde gezinsleven zonder [naam eiser] maar met haar kinderen. Zoals gezegd, het staat vast dat de sfeer voorafgaand aan het vertrek van [naam eiser] uit de woning onplezierig was. Ook na zijn vertrek heeft [naam eiser] meermaals onaardige, grove dingen tegen [naam gedaagde] en haar kinderen gezegd. [naam eiser] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling zelf ook erkend. [naam gedaagde] heeft ook nog gewezen op het voorval op 6 februari 2024, waarbij een forse ruzie ontstond tussen [naam eiser] en een vriend enerzijds en [naam kind 1] anderzijds. Volgens [naam gedaagde] voelde haar dochter zich op dat moment onveilig en bedreigd. [naam eiser] heeft tijdens de zitting bevestigd dat hij tijdens de ruzie heeft gedreigd dat hij de deur zou inslaan.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dus enerzijds dat [naam eiser] een gerechtvaardigd belang heeft bij toegang tot de woning. Anderzijds heeft [naam gedaagde] wel redenen om [naam eiser] niet in de woning te willen hebben. Die redenen zijn echter in dit kort geding niet voldoende. De verhouding zijn verzuurd, maar behalve het incident van 6 februari 2024 (zie hieronder) is er niet meer gebeurd dan dat er nare dingen gezegd zijn en dat [naam eiser] heeft getoeterd bij de woning, naar de voorzieningenrechter begrijpt omdat hij naar binnen wilde. Partijen zitten na het overlijden van vader [naam eiser] tot op zekere hoogte met elkaar opgescheept. De bodemrechter zal moeten uitmaken van wie de woning is en dan ligt het daarna voor de hand dat één van partijen zal moeten verhuizen, als partijen niet tot een oplossing van hun geschil komen. Tot die tijd moeten partijen het beste ervan maken. Ook als [naam eiser] eigenaar van de woning zou zijn, dan heeft hij te dulden dat zijn stiefmoeder, -zus en -broer daar nog enige tijd wonen, als [naam gedaagde] eigenaar zou zijn dan geldt het tegenovergestelde.
4.11.
De voorzieningenrechter wil nog wel benoemen dat [naam eiser] samen met zijn vriend [persoon D] het voorval op 6 februari 2024 slecht heeft aangepakt. Er is toen fors gescholden en geschreeuwd door [naam eiser] en [persoon D] . Daarbij is [naam kind 1] door [persoon D] geduwd en, zo begreep de voorzieningenrechter op zitting, tegen een tafel aangekomen. Ook heeft [naam eiser] gedreigd de deur in te trappen als hij niet in zijn kamer kon. Dit alles had niet gemoeten en zal voor [naam kind 1] bedreigend zijn geweest. Dit heeft de zaken geen goed gedaan. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om te bepalen dat [naam eiser] alleen toegang krijgt tot de woning onder de voorwaarden dat hij geen bezoek ontvangt in de woning en de tuin en zich op een normale, volwassen manier gedraagt (zoals: geen ruzie zoeken, geen overlast veroorzaken, spullen opgeruimd houden).
4.12.
De voorzieningenrechter wil verder stilstaan bij het feit dat [naam eiser] heeft gedreigd met verkoop van de woning, wat [naam gedaagde] duidelijk dwars zit. [naam gedaagde] heeft op grond daarvan betoogd dat [naam eiser] op dit moment geen toegang tot de woning zou moeten krijgen, want het is hem er niet om te doen op de langere termijn in de woning te gaan wonen. Dit argument slaagt niet. Dit kort geding gaat er niet om wie er op lange termijn in de woning kan blijven wonen; dat zal door de bodemrechter uitgemaakt moeten worden. Verder is het evident dat [naam eiser] in afwachting van de bodemprocedure niet in staat zal zijn de woning te verkopen. Zou hij dat proberen, dan zal de advocaat van [naam gedaagde] ongetwijfeld beslag leggen. Zo bezien is het bij de huidige stand van zaken dus een loze uitlating van [naam eiser] , nog daargelaten dat hij op zitting heeft bevestigd de woning niet te willen verkopen.
4.13.
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter de vordering toe op de wijze zoals hierna bepaald.
4.14.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. Dwangsommen zijn in dit stadium van het geschil in deze zaak mogelijk eerder contraproductief.
4.15.
De voorzieningenrechter zal geen proceskostenveroordeling uitspreken. Het uitgangspunt in familierechtelijke zaken is dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Er is geen aanleiding om daarvan af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [naam gedaagde] om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis en voor de duur van de bodemprocedure (tot aan het eindvonnis in eerste aanleg) aan [naam eiser] toegang te verschaffen tot de woning door terugplaatsing van het oude slot of afgifte van sleutels van het nieuwe slot, onder de voorwaarden dat hij in de woning en de tuin geen bezoek ontvangt en zich normaal, volwassen gedraagt;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2024.
[3070/1876]