ECLI:NL:RBROT:2024:5815

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
10939897 VZ VERZ 24-1477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Gemeente Rotterdam en [verweerster]. De Gemeente verzocht om ontbinding op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, die tijdens haar ziekmelding werkzaamheden voor andere opdrachtgevers heeft verricht zonder de benodigde toestemming. De werknemer, [verweerster], was sinds 1 januari 2011 in dienst bij de Gemeente en had toestemming voor nevenwerkzaamheden als indicatiesteller, maar niet voor haar werkzaamheden als bewindvoerder. De kantonrechter oordeelde dat de Gemeente voldoende aanleiding had om een integriteitsmelding te doen en dat het onderzoek naar de nevenwerkzaamheden van [verweerster] gerechtvaardigd was. De rechter concludeerde dat [verweerster] zich niet als een goed werkneemster heeft gedragen door tijdens ziekte werkzaamheden voor derden te verrichten, wat als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 augustus 2024, zonder recht op transitievergoeding of billijke vergoeding, omdat de ontbinding het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De partijen werden veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10939897 VZ VERZ 24-1477
datum uitspraak: 20 juni 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Gemeente Rotterdam,
zetel: Rotterdam,
verzoekster,
verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.M. de Jonge,
tegen
[verweerster],
woonplaats: [woonplaats],
verweerster,
verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: [naam 1].
De partijen worden hierna ‘de Gemeente’ en ‘[verweerster]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van de Gemeente (ontvangen op 19 februari 2024), met bijlagen;
  • het verweerschrift van [verweerster], met tegenverzoek (ontvangen op 28 mei 2024), met bijlagen;
  • de brief van de Gemeente van 22 mei 2024, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van de Gemeente;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verweerster].
1.2.
Op 30 mei 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens de Gemeente [naam 2] (teamleider) aanwezig, bijgestaan door mr. De Jonge. [verweerster] was aanwezig, bijgestaan door mevrouw Awadalla.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verweerster] is vanaf 1 januari 2011 bij de Gemeente in dienst. De functie van [verweerster] is vraagwijzerconsulent met een salaris van € 3.696,01 bruto per maand (exclusief toeslagen), bij een arbeidsduur van 28 uur per week.
2.2.
[verweerster] heeft op 23 november 2017 van de Gemeente toestemming gekregen om circa 27 uur per week als indicatiesteller (op ZZP-basis) te werken. [verweerster] verricht feitelijk ook nevenwerkzaamheden. Zij heeft een onderneming, de eenmanszaak TVK Praktijk.
2.3.
[verweerster] heeft ook nevenwerkzaamheden verricht als bewindvoerder. Zij is sinds 3 januari 2020 bestuurder (voorzitter) van de [naam bedrijf] In het personeelsdossier van [verweerster] bevindt zich een niet door de Gemeente ondertekendformulier, gedateerd op 24 maart 2020, waarin [verweerster] opgave doet van deze nevenwerkzaamheden, voor circa 10 uur per week.
2.4.
Sinds oktober 2022 geldt bij de Gemeente een nieuw afwegingskader, op grond waarvan toestemming voor nevenwerkzaamheden regelmatig(er) door de Gemeente periodiek wordt geëvalueerd. Medio 2023 heeft de Gemeente gesprekken gevoerd met [verweerster] over haar nevenwerkzaamheden. De Gemeente heeft [verweerster] gevraagd om opnieuw toestemming te vragen voor haar nevenwerkzaamheden als bewindvoerder.
2.5.
[verweerster] heeft geen nieuwe toestemming gevraagd voor haar werk als bewindvoerder. Zij heeft verklaard dat het maar om één cliënt zou gaan en dat deze werkzaamheden zich in de afrondende fase bevonden. De Gemeente heeft [verweerster] daarop gevraagd om bewijs te overleggen van haar ontslag als bewindvoerder. [verweerster] heeft dat niet gedaan. De teamleider van [verweerster] heeft vervolgens op 18 augustus 2023 een integriteitsmelding gedaan, waarna op 28 augustus 2023 een integriteitsonderzoek is gestart. Het onderzoek is uitgevoerd door de Centrale Onderzoekseenheid van de Gemeente.
2.6.
Onderdeel van het integriteitsonderzoek was een onderzoek naar de werklaptop van [verweerster]. Op deze laptop werden (ook) documenten aangetroffen die te maken hadden met haar nevenwerkzaamheden als indicatiesteller, waaronder facturen uit 2018, 2019, 2020 en 2022. De Centrale Onderzoekseenheid heeft hierbij onder meer facturen aangetroffen die [verweerster] heeft verzonden aan opdrachtgevers voor werkzaamheden in perioden waarin [verweerster] bij de Gemeente als ziek stond geregistreerd. Het gaat om de periodes van week 49 tot en met 52 van het jaar 2019, terwijl [verweerster] van 10 tot en met 29 december 2019 ziek was, en van week 50 tot en met 52 van het jaar 2021, terwijl zij van 29 november tot en met 16 december 2021 ziek was. [verweerster] is gevraagd om hiervoor een verklaring te geven. [verweerster] heeft hierop verklaard dat zij werkzaamheden aan derden heeft uitbesteed.
2.7.
In de eerste week van januari 2024 heeft [verweerster] zich ziek gemeld. Op 11 januari 2024 is zij op non-actief gesteld, met behoud van salaris. Volgens [verweerster] is de ziekmelding het gevolg van de aankondiging van de Gemeente dat zij de arbeidsovereenkomst met [verweerster] wilde beëindigen en heeft zij daardoor burn-outklachten gekregen.

3.Wat wil de Gemeente en wat wil [verweerster]?

3.1.
De Gemeente verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden. Primair omdat sprake is van verwijtbaar handelen (e-grond). Subsidiair omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) en meer subsidiair omdat sprake is van een combinatie van omstandigheden die in de wet zijn genoemd waardoor het niet redelijk is dat de arbeidsovereenkomst blijft bestaan (i-grond).
3.2.
[verweerster] is het niet eens met het verzoek en vindt dat het moet worden afgewezen.
3.3.
Als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt, verzoekt [verweerster] de Gemeente te veroordelen om een transitievergoeding van € 18.786,41 bruto te betalen. Ook verzoekt [verweerster] in dat geval om een billijke vergoeding van € 25.000,- bruto en een vergoeding voor gemaakte juridische kosten van € 5.750,- exclusief btw. Daarnaast heeft [verweerster] ter zitting haar verzoek vermeerderd. Zij wil, als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, een afrekening van haar verlofuren en vakantiegeld en een positief getuigschrift. Ook wil zij rehabilitatie door een excuusbrief van de gemeente.

4.De beoordeling

De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
4.1.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Er is namelijk voldaan aan de voorwaarden voor opzegging en er geldt weliswaar een opzegverbod, maar het verzoek houdt hier geen verband mee (artikel 7:671b lid 6 BW). Hierna wordt uitgelegd waarom.
Er is een redelijke grond
4.2.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW). De Gemeente stelt dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerster], waardoor het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:669 lid 3 onder e BW). De kantonrechter vindt dat sprake is van deze redelijke grond.
4.3.
De kantonrechter oordeelt allereerst dat de Gemeente voldoende aanleiding had om een integriteitsmelding te doen en vervolgens ook het integriteitsonderzoek te laten uitvoeren. [verweerster] heeft niet weersproken dat sinds oktober 2022 een nieuw afwegingskader geldt voor nevenwerkzaamheden. De Gemeente heeft toegelicht dat zij als goed werkgever moet controleren of haar werknemers niet te veel hooi op hun vork nemen en/of de Arbeidstijdenwet overtreden. Zou dat gebeuren, dan heeft dat immers ook gevolgen voor de Gemeente als werkgever. In dat verband is aan [verweerster] gevraagd om openheid te geven over haar nevenwerkzaamheden en een nieuw toestemmingsformulier voor haar werkzaamheden als bewindvoerder in te vullen. De arbeidsduur van [verweerster] bij de Gemeente (28 uur per week) en de toestemming voor nevenwerkzaamheden als indicatiesteller (circa 27 uur per week) leveren samen immers al een werkweek van 55 uur op. [verweerster] had daarnaast op een toestemmingsformulier aangegeven ongeveer 10 uur per week als bewindvoerder te werken. De kantonrechter kan de Gemeente, gelet op deze omstandigheden volgen in haar verzoek aan [verweerster] om openheid van zaken te geven.
[verweerster] heeft geweigerd de openheid te geven waarom de Gemeente heeft gevraagd en opnieuw om toestemming te vragen. Waar zij aanvankelijk in het gesprek van 26 juli 2023 heeft ontkend andere nevenwerkzaamheden dan die als indicatiesteller te verrichten, heeft zij vervolgens aangevoerd dat haar werkzaamheden als bewindvoerder heel beperkt zijn geweest en inmiddels zijn afgelopen. Zij heeft geweigerd om bewijs van haar ontslag als bewindvoerder aan de Gemeente te verstrekken, met een beroep op de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Ook een geanonimiseerd bewijsstuk wilde zij niet overleggen. Later heeft zij verklaard dat er geen sprake zou zijn van ontslag door de kantonrechter, maar van een aflopend bewind. Het gebrek aan openheid van [verweerster] over haar werkzaamheden en het eindigen daarvan, terwijl zij nota bene bestuurder is van de [naam bedrijf], met als activiteit de uitvoering van beschermingsbewind, curatele en mentorschap, maken de twijfels van de Gemeente aan de integriteit van [verweerster] gerechtvaardigd. De Gemeente mocht dan ook een melding maken en onderzoek laten doen. De uitkomst van dit onderzoek mag aan het ontbindingsverzoek ten grondslag worden gelegd.
4.4.
Uit het onderzoek van de Centrale Onderzoekseenheid blijkt dat [verweerster] zich niet als een goed werkneemster jegens de Gemeente heeft gedragen, alleen al omdat zij op momenten waarop zij zich voor haar werk bij de Gemeente ziek had gemeld, werkzaamheden voor andere organisaties (gemeenten) heeft verricht. Het gaat dan specifiek om de weken 49 tot en met 52 in 2019 en de weken 50 tot en met 52 in 2021. Het ligt in de rede dat als er sprake is van een ziekmelding, er ook geen werkzaamheden voor een andere werkgever of opdrachtgever (kunnen) worden verricht. [verweerster] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat de ziekmelding niet aan het verrichten van werkzaamheden in de weg stond. Bovendien blijkt uit de facturen dat [verweerster] voor de meeste weken in deze twee periodes van ziekte 36 uur per week heeft gefactureerd aan anderen, terwijl de toestemming die zij heeft voor haar werkzaamheden als indicatiesteller slechts voor 27 uur per week geldt.
4.5.
[verweerster] heeft zich verweerd door te stellen dat zij de werkzaamheden in deze ziekteperiodes door anderen heeft laten uitvoeren. De Centrale Onderzoekseenheid heeft haar gevraagd om hierover duidelijkheid te geven. Dat heeft [verweerster] echter niet (voldoende) gedaan. In de weken 49 tot en met 52 van 2019 heeft [verweerster] via haar onderneming TVK Praktijk in totaal 126 uur gefactureerd voor het project ‘gemeente Den Haag Rolz’. Zij heeft aan de Centrale Onderzoekseenheid vervolgens een factuur van 31 december 2022 toegestuurd, verzonden door Hope against Hope Outreach aan TVK Praktijk, voor in totaal 144 uur. Gelet op de datum van deze factuur ligt het niet voor de hand dat deze 144 uur gaan over weken 49 tot en met 52 van het jaar 2019. De verklaring van [verweerster] dat zij geen invloed heeft op het moment waarop haar opdrachtnemer een factuur verstuurt, maakt niet dat daarom moet worden aangenomen dat deze factuur wel degelijk over 2019 gaat. [verweerster] had hier een betere, sluitende uitleg over moeten geven.
4.6.
In de weken 44 en 50 tot en met 52 van 2020 heeft [verweerster] in totaal 117 uur gefactureerd voor het project ‘gemeente SED december 2021’. Zij heeft aan de Centrale Onderzoekseenheid vervolgens een factuur van 25 november 2022 toegestuurd, wederom verzonden door Hope against Hope Outreach aan TVK Praktijk,voor onder meer 36 uur in week 44. Onduidelijk is over welk jaar dit gaat, maar het ligt voor de hand dat dit over het jaar 2022 gaat (25 november 2022 is immers kort na de weken 41 tot en met 44 van 2022) en niet over 2021. Voor het betoog van [verweerster] dat zij de in de weken 50 tot en met 52 gefactureerde uren heeft uitbesteed aan derden heeft zij geen enkele onderbouwing gegeven.
4.7.
Ook van andere op de werkcomputer van [verweerster] aangetroffen facturen is gebleken dat zij met regelmaat 36 uur per week aan werkzaamheden in rekening bracht bij haar opdrachtgevers, terwijl zij niet voldoende heeft onderbouwd dat en in hoeverre deze werkzaamheden feitelijk zijn uitgevoerd door derden. [verweerster] is er dus niet in geslaagd om aan te tonen dat zij tijdens deze twee ziekteperiodes en ook daarbuiten de werkzaamheden die zij heeft gefactureerd heeft uitbesteed aan derden, in het bijzonder Hope against Hope Outreach. Het had op de weg van [verweerster] gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen, met bijvoorbeeld overeenkomsten tussen TVK Praktijk en derden, sluitende facturen en/of verklaringen van derden waaruit haar gelijk blijkt. Dit klemt temeer nu op de werkcomputer van [verweerster] eveneens diverse detacheringsovereenkomsten zijn aangetroffen met een inzet van meer dan 27 uur per week (Bender 32 uur per week, DPA Professionals 36 uur per week). Een deugdelijke uitleg heeft zij achterwege gelaten. Niet alleen tegenover de Centrale Onderzoekseenheid, maar ook in deze procedure.
4.8.
Daarnaast heeft [verweerster] verklaard dat haar echtgenoot werkzaamheden voor haar heeft verricht. Zij heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat in september 2020 een bedrag van € 905,42 is uitbetaald onder de noemer ‘arbeidscompensatie september’ en in december 2019 ook al eens € 905,42 onder de noemer ‘salaris december 2’. [verweerster] heeft echter geen loonstroken, overeenkomst of facturen overgelegd waaruit blijkt dat deze betalingen gaan over werkzaamheden die haar echtgenoot in haar plaats heeft verricht in de periodes waarin zij zich bij de Gemeente had ziek gemeld. Er kan daarom niet vanuit worden gegaan dat [verweerster] de werkzaamheden (deels) door hem heeft laten verrichten. Bij haar stelling dat ook haar dochter meewerkt, ontbreekt iedere toelichting en onderbouwing. Onduidelijk is om welke dochter het zou gaan, hoe oud zij is, welke werkzaamheden zij zou verrichten en wanneer dit is gebeurd.
4.9.
Alleen al het tijdens ziekteperiodes verrichten van (omvangrijke) werkzaamheden voor andere organisaties is zodanig ernstig verwijtbaar dat van de Gemeente in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te laten voortduren. Het ontbindingsverzoek wordt daarom op de primair door de Gemeente aangevoerde grondslag toegewezen. Daarbij komt dat uit het onderzoek van de Centrale Onderzoekseenheid is gebleken dat [verweerster] ook in andere periodes meer werkzaamheden voor derden heeft verricht dan de uren waarvoor zij toestemming had van de Gemeente en dat zij er niet in is geslaagd om aan te tonen dat zij (het relevante deel van) deze uren aan anderen heeft uitbesteed.
[verweerster] kan niet worden herplaatst
4.10.
Voor ontbinding is verder vereist dat [verweerster] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] ligt het niet voor de hand dat zij kan worden herplaatst.
Er geldt een opzegverbod maar er wordt toch ontbonden
4.11.
Nog een vereiste voor ontbinding is dat er geen opzegverbod geldt waardoor ontbinding niet is toegestaan. Aan die eis is ook voldaan. Er geldt weliswaar een opzegverbod, maar het verzoek houdt hiermee geen verband. De ziekmelding van [verweerster] dateert van na het verschijnen van het eindrapport van de Centrale Onderzoekseenheid, toen haar duidelijk was dat de Gemeente de arbeidsovereenkomst met haar wilde beëindigen. Zij heeft verklaard dat haar ziekmelding hier een gevolg van is. Uit deze tijdlijn, plus de verklaring van [verweerster], volgt dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerster], maar dat het andersom is. Daarom kan de arbeidsovereenkomst toch worden ontbonden.
4.12.
[verweerster] heeft zich er ook op beroepen dat het integriteitsonderzoek zijn oorsprong zou vinden in discriminatie en/of pestgedrag door de Gemeente. Daarvan is echter niet gebleken. [verweerster] heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd. Zij heeft ter zitting ook expliciet benoemd dat sprake is van ‘een gevoel’ van discriminatie of ongelijke behandeling aan haar kant. Zij kan dit gevoel echter niet vertalen naar concrete situaties waarin is gebleken van ongeoorloofde ongelijke behandeling. De Gemeente heeft van haar kant, met concrete voorbeelden, toegelicht dat van ongelijke behandeling geen sprake is en dat werknemers van westerse en niet-westerse afkomst evenredig vaak worden ingepland voor thuiswerken of werk op locatie.
4.13.
Over het pestgedrag overweegt de kantonrechter dat er wel sprake is geweest van irritaties aan de kant van [verweerster], maar dat ook dit meer lijkt samen te hangen met het gevoel dat [verweerster] heeft over de manier waarop zij is behandeld dan dat dit blijkt uit concrete situaties. De Gemeente heeft ook dit verwijt voldoende tegengesproken, onder meer door toe te lichten waarom [verweerster] in haar eentje op de locatie Hoek van Holland is ingeroosterd. Toen bleek dat dit, anders dan de Gemeente dacht, door [verweerster] juist niet werd gewaardeerd, heeft de Gemeente hiervan afgezien.
4.14.
Voor zover [verweerster] heeft bedoeld te stellen dat er wegens discriminatie en/of pestgedrag niet mag worden ontbonden, gaat die stelling dus niet op.
De arbeidsovereenkomst eindigt op 1 augustus 2024
4.15.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 augustus 2024 (artikel 7:671b lid 9 onder a BW). Daarbij is rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van deze procedure. De kantonrechter maakt geen gebruik van haar bevoegdheid om, zoals de Gemeente heeft verzocht, de arbeidsovereenkomst op een kortere termijn te ontbinden. Reden hiervoor is dat sprake is van een langdurig dienstverband en dat [verweerster] niet eerder dan in het kader van het onderzoek van de Centrale Onderzoekseenheid is aangesproken op haar functioneren. Er is weliswaar sprake van verwijtbaar handelen van [verweerster], maar dit verwijtbare handelen is in het licht van deze omstandigheden niet zodanig ernstig dat een ontbinding zonder rekening te houden met de opzegtermijn voor de hand ligt.
De Gemeente hoeft geen transitievergoeding te betalen
4.16.
De Gemeente hoeft geen transitievergoeding aan [verweerster] te betalen omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] (artikel 7:673 lid 7 BW). Hiervoor is al uitgelegd waarom dat zo is.
De Gemeente hoeft geen billijke vergoeding te betalen
4.17.
De kantonrechter kent aan [verweerster] geen billijke vergoeding toe. Een billijke vergoeding kan namelijk alleen worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 onder c BW BW). Dat is hier niet zo; de arbeidsovereenkomst wordt immers ontbonden vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster]. De Gemeente kan hier geen verwijt worden gemaakt. Zoals hiervoor al overwogen, had de gemeente een goede aanleiding om een integriteitsonderzoek tegen [verweerster] te starten. De reden daarvoor was de onduidelijkheid die [verweerster] heeft laten ontstaan (en bestaan) over haar nevenwerkzaamheden als bewindvoerder. Niet gebleken is dat daarvoor een andere aanleiding heeft bestaan. Ook is hiervoor overwogen dat niet is gebleken van discriminatie en/of pestgedrag door de Gemeente.
Overige tegenverzoeken worden ook afgewezen
4.18.
Dat de Gemeente geen verwijt valt te maken en dat niet is gebleken van oneerlijke behandeling (laat staan een ‘heksenjacht’, zoals [verweerster] het heeft genoemd), betekent ook dat er geen reden is om de Gemeente op te dragen [verweerster] te rehabiliteren. Het antwoord op de vraag of de eisvermeerdering van [verweerster] tijdig is geweest, kan daarmee in het midden blijven.
4.19.
Voor het verstrekken van een positief getuigschrift is geen grondslag gesteld en de overwegingen in deze beschikking geven ook geen aanleiding om de Gemeente daartoe te veroordelen.
4.20.
Uit niets blijkt dat de Gemeente geen correcte eindafrekening zal maken; de kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de Gemeente dit zal doen. [verweerster] heeft daarom geen belang bij haar verzoek op dit punt.
Geen termijn intrekken verzoek
4.21.
De Gemeente krijgt geen termijn om het verzoek in te trekken, omdat geen billijke vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 6 BW).
De Gemeente en [verweerster] moeten de eigen proceskosten betalen
4.22.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen, omdat de Gemeente dat heeft gevraagd. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt. Voor een vergoeding van de juridische kosten van [verweerster] is, nu het verzoek van de Gemeente wordt toegewezen en haar verzoeken worden afgewezen, geen plaats.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
4.23.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2024;
5.2.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
51909