ECLI:NL:RBROT:2024:6015

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10898657
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premieachterstand door zorgverzekeraar VGZ

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens een betalingsachterstand van zorgpremies. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij VGZ en is verplicht om maandelijks premie te betalen. VGZ stelt dat [gedaagde] de premies over de periode van november 2018 tot en met augustus 2023 niet volledig heeft betaald, wat heeft geleid tot een achterstand van € 3.171,76. VGZ eist dat [gedaagde] dit bedrag betaalt, evenals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. In de procedure heeft VGZ haar vordering beperkt tot € 2.500,- ter besparing van proceskosten.

[gedaagde] heeft verweer gevoerd en betoogd dat de achterstand is ontstaan door fouten van de gemachtigde, Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, en dat zij slachtoffer is van onrechtmatige handelingen door de gemeente Rotterdam. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd van de betalingsachterstand en dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij meer heeft betaald dan VGZ heeft gespecificeerd. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 2.500,-, inclusief rente en incassokosten.

Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.114,48. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat VGZ het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als [gedaagde] in hoger beroep gaat. De kantonrechter heeft benadrukt dat de overige klachten van [gedaagde] over onrechtmatige handelingen door derden niet relevant zijn voor deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10898657 CV EXPL 24-1849
datum uitspraak: 14 juni 2024 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres in [naam gemeente],
gedaagde,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna ‘VGZ’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 november 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek, met bijlagen;
  • de akte uitlaten producties van VGZ;
  • de antwoordakte van [gedaagde], met bijlagen.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde] heeft bij VGZ een zorgverzekering afgesloten. Op grond van deze overeenkomst moet [gedaagde] elke maand premie aan VGZ betalen. Volgens VGZ heeft [gedaagde] de zorgpremies over de maanden november 2018 tot en met augustus 2023 inclusief de kosten voor het verzenden van acceptgiro’s voor die premies niet volledig betaald, waardoor er sprake is van een betalingsachterstand van € 3.171,76. VGZ wil dat [gedaagde] dat bedrag betaalt. Omdat [gedaagde] niet op tijd heeft betaald, wil VGZ ook dat [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente betaalt. In het kader van deze procedure heeft VGZ haar vordering beperkt en eist zij dat [gedaagde] veroordeeld wordt een bedrag van € 2.500,- aan VGZ te betalen, waarbij VGZ haar rechten voor het resterende deel van de vordering uitdrukkelijk reserveert.
2.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van VGZ. Zij vraagt zich af waarom er bij VGZ pas na vier jaar, nadat er kosten voor een gebitsprothese moesten zijn vergoed, ‘alarmbellen zijn gaan rinkelen’ ten aanzien van de achterstallige premies. Volgens [gedaagde] is de achterstand veroorzaakt doordat Flanderijn heeft verzuimd de zaak, nadat de hoofdsom volgens haar was voldaan, terug te koppelen naar VGZ. [gedaagde] brengt daarnaast een groot aantal producties in het geding. Zij voert daarbij (onder meer) aan dat zij slachtoffer is geworden van bestuursrechtelijke fouten van de gemeente Rotterdam, dat zij bestolen wordt van haar pensioen en dat haar woning onrechtmatig is ontruimd. [gedaagde] voelt zich door de door haar aangehaalde omstandigheden misbruikt en wil schadeloos worden gesteld.
2.3.
De vordering van VGZ wordt toegewezen. Dat betekent dat [gedaagde] op grond van dit vonnis een bedrag van € 2.500,-, met rente, aan VGZ moet betalen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] moet de premieachterstand van € 3.171,76 aan VGZ betalen
2.4.
VGZ heeft zowel bij dagvaarding als bij conclusie van repliek een specificatie van de gevorderde premieachterstand in het geding gebracht. Uit die specificaties blijkt welke premiebedragen [gedaagde] verschuldigd is en welke betalingen zij heeft verricht. [gedaagde] heeft de hoogte van de achterstand niet inhoudelijk betwist. Wel heeft zij (zonder nadere toelichting) een drietal betaalbewijzen overgelegd, waaruit volgt dat zij op 26 oktober 2019 een bedrag van € 128,35 aan VGZ heeft betaald, op 25 november 2019 een bedrag van
€ 120,95 en op 27 december 2019 nogmaals een bedrag van € 120,95. Uit de specificatie van de premieachterstand bij de conclusie van repliek blijkt dat VGZ die drie betalingen heeft ontvangen en dat deze al in mindering zijn gebracht op het door [gedaagde] verschuldigde bedrag aan achterstallige premies. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] meer of anders heeft betaald dan in de specificatie van VGZ is vermeld. Dit leidt er toe dat voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] in totaal een bedrag van
€ 3.171,76 onbetaald heeft gelaten. [gedaagde] moet dat bedrag dan ook alsnog aan VGZ betalen, zij het dat VGZ de vordering in deze procedure heeft beperkt tot € 2.500,00 ter besparing van proceskosten, bestaande uit het griffierecht.
2.5.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat de achterstand veroorzaakt is door Flanderijn. Zoals hiervoor ook al is overwogen staat immers vast dat er, ook na de door [gedaagde] verrichte betalingen, nu nog altijd sprake is van een betalingsachterstand. Het is dan ook niet duidelijk wat [gedaagde] bedoelt met haar opmerking dat Flanderijn heeft verzuimd de zaak, nadat de hoofdsom zou zijn voldaan, terug te koppelen naar VGZ. De hoofdsom is immers nog niet (volledig) voldaan. Zij heeft een en ander verder ook niet toegelicht of onderbouwd, zodat de kantonrechter aan dit verweer voorbij zal gaan.
2.6.
Daarnaast doet ook het feit dat VGZ pas in november 2023 - kort nadat de via Infomedics gedeclareerde tandartskosten door VGZ deels zijn vergoed - tot dagvaarding is overgegaan, niets af aan de verschuldigdheid van de achterstallige premiebedragen. VGZ heeft immers onweersproken gesteld en met stukken onderbouwd dat zij vanaf het ontstaan van de achterstand in 2018 diverse herinneringen en aanmaningen aan [gedaagde] heeft gestuurd, dat er vervolgens in januari 2020 een betalingsregeling met [gedaagde] is overeengekomen en dat die betalingsregeling pas op 14 augustus 2023 is vervallen omdat [gedaagde] een nieuwe achterstand had laten ontstaan. Ook daarna is [gedaagde] middels de aanmaning van 18 september 2023 nog in de gelegenheid gesteld de achterstallige premie zonder bijkomende kosten te betalen, maar daartoe is zij niet overgegaan. Gelet hierop is voldoende gebleken dat VGZ op gerechtvaardigde gronden heeft gewacht tot november 2023 alvorens tot dagvaarding over te gaan.
2.7.
Uit het verweer van [gedaagde] lijkt te kunnen worden afgeleid dat zij het niet eens is met de wijze waarop de declaratie van de tandartskosten is verwerkt. In de declaratie van Infomedics van 17 oktober 2023 is echter op heldere wijze gespecificeerd wat het totaalbedrag van de tandartskosten is en welk bedrag van de totale declaratie door VGZ is vergoed. Dit sluit ook aan bij de inhoud van de zorgkostenfactuur van 1 november 2023, die VGZ aan [gedaagde] heeft gestuurd. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat er fouten zijn gemaakt bij de verwerking van de gedeclareerde tandartskosten. Los daarvan doet de wijze waarop en de mate waarin gedeclareerde zorgkosten worden vergoed niets af aan de op [gedaagde] rustende verplichting om de maandelijkse premie aan VGZ te betalen.
2.8.
Naast de hiervoor genoemde punten gaat [gedaagde] in haar verweer voor het overige uitvoerig in op hetgeen haar in de afgelopen jaren allemaal is overkomen. Daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] van mening is dat haar door diverse instanties het nodige onrecht is aangedaan. De kantonrechter kan en mag daarover in deze procedure echter niet oordelen. Het gaat immers zonder uitzondering om kwesties die volledig los staan van onderhavige vordering en van de zorgverzekeringsovereenkomst tussen VGZ en [gedaagde]. In deze procedure kan de kantonrechter slechts een oordeel geven over de verschuldigdheid van de vordering van VGZ, zoals vermeld in de dagvaarding. Voor zover [gedaagde] meent dat er door andere instanties onrechtmatig jegens haar gehandeld is en zij daarom recht heeft op schadevergoeding, zal zij zich daarvoor rechtstreeks tot die instanties moeten wenden.
2.9.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] de achterstallige premie van in totaal € 3.171,76 aan VGZ moet betalen. Zoals hiervoor ook al vermeld heeft VGZ haar vordering in deze procedure beperkt tot € 2.500,00 ter besparing van griffierechten. Hoewel hierna “slechts” het door VGZ gevorderde bedrag van € 2.500,00 wordt toegewezen, adviseert de kantonrechter [gedaagde] om het volledige bedrag van € 3.171,65 aan hoofdsom aan VGZ te betalen. Wanneer [gedaagde] in gebreke blijft met betaling van het meerdere boven € 2.500,00 loopt zij het risico dat VGZ voor dat restant bedrag een nieuwe procedure begint met alle kosten van dien, die dan ook voor rekening van [gedaagde] komen.
[gedaagde] moet de incassokosten betalen
2.10.
[gedaagde] is de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 535,04 inclusief btw aan VGZ verschuldigd, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet de rente betalen
2.11.
[gedaagde] is ook de gevorderde rente aan VGZ verschuldigd, omdat VGZ genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] wordt in deze procedure veroordeeld een bedrag van € 2.500,- te betalen
2.12.
Uit het bovenstaande volgt dat alle vorderingen van VGZ in beginsel toewijsbaar zijn. VGZ heeft haar vordering in de dagvaarding echter beperkt tot een bedrag van
€ 2.500,- en heeft haar rechten op het resterende deel van de totale vordering uitdrukkelijk gereserveerd. Dat betekent dat [gedaagde] in dit vonnis zal worden veroordeeld een bedrag van
€ 2.500,- aan VGZ te betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.13.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van VGZ op € 130,48 aan dagvaardingskosten, € 372,- aan griffierecht, € 510,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.114,48. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat VGZ dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen € 2.500,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 9 november 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van VGZ worden begroot op
€ 1.114,48;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
44487