In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens een betalingsachterstand van zorgpremies. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij VGZ en is verplicht om maandelijks premie te betalen. VGZ stelt dat [gedaagde] de premies over de periode van november 2018 tot en met augustus 2023 niet volledig heeft betaald, wat heeft geleid tot een achterstand van € 3.171,76. VGZ eist dat [gedaagde] dit bedrag betaalt, evenals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. In de procedure heeft VGZ haar vordering beperkt tot € 2.500,- ter besparing van proceskosten.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en betoogd dat de achterstand is ontstaan door fouten van de gemachtigde, Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, en dat zij slachtoffer is van onrechtmatige handelingen door de gemeente Rotterdam. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd van de betalingsachterstand en dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij meer heeft betaald dan VGZ heeft gespecificeerd. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 2.500,-, inclusief rente en incassokosten.
Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.114,48. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat VGZ het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als [gedaagde] in hoger beroep gaat. De kantonrechter heeft benadrukt dat de overige klachten van [gedaagde] over onrechtmatige handelingen door derden niet relevant zijn voor deze procedure.