Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Kern van het geschil
2.De procedure
- de dagvaarding in de hoofdzaak en incident van [persoon A] van 2 november 2023, met producties 1 tot en met 11,
- de conclusie van antwoord van [persoon B] in het incident met één productie,
- de beslissing van de rolrechter van 20 december 2024 dat er één mondelinge behandeling wordt bepaald in de hoofdzaak en in het incident,
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 16 februari 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald in de hoofdzaak en in het incident op 23 april 2024,
- het bericht van de rechtbank van 11 maart 2024 met daarin (i) een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling van 23 april 2024 en (ii) de rolbeslissing dat de zaak op de rol komt van 9 april 2024 voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van [persoon B] ,
- de conclusie van antwoord van [persoon B] in de hoofdzaak in conventie, tevens houdende een (deels) voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie, met producties 2 tot en met 11,
- de akte van [persoon A] tot overlegging van de producties 12 tot en met 15, tevens wijziging van eis van 23 april 2024,
- de akte van [persoon A] tot overlegging van de producties 16 en 17 van 23 april 2024,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [persoon A] met de producties 18 tot en met 20,
- de mondelinge behandeling van 23 april 2024 en de daarbij namens [persoon A] en [persoon B] overgelegde spreekaantekeningen,
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 24 april 2024 waarbij de voortzetting van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak en in het incident is bepaald op 13 mei 2024, om het bereiken van een minnelijke regeling (verder) te onderzoeken,
- de voortgezette mondelinge behandeling van 13 mei 2024. Een minnelijke regeling is toen niet bereikt, waarna partijen vonnis hebben gevraagd.
3.De feiten
4.Het geschil
in conventie
In incident:
5.De beoordeling
Overeenkomst tot uittreding uit een VOF” (hierna: de niet-getekende overeenkomst) op grond waarvan [persoon B] haar € 130.492,00 met wettelijke rente verschuldigd zou zijn. [persoon B] heeft gemotiveerd betwist dat hij aan de inhoud van deze overeenkomst gebonden is door er onder meer op te wijzen dat de overeenkomst niet is gedateerd en niet door partijen is getekend. Vaststaat dat [persoon B] met [persoon A] en [persoon C] vanaf begin 2023 gesprekken heeft gevoerd over het uittreden van [persoon A] uit de v.o.f. per 30 juni 2023 en dat hij na 30 juni 2023 ook enkele voortzettingshandelingen ter zake de onderneming heeft verricht. Anders dan [persoon A] stelt volgt hieruit echter niet dat [persoon B] daarmee ook heeft ingestemd met de tekst van de niet-getekende overeenkomst. Dat is daarvoor onvoldoende. Op grond van het voorgaande staat daarom niet vast dat [persoon B] aan de niet-getekende overeenkomst is gebonden. [persoon A] heeft in de dagvaarding slechts het algemene en summiere aanbod gedaan om door getuigenverhoren bewijs te leveren. Dit bewijsaanbod heeft zij ter zitting ook niet nader toegelicht. Voor eventuele bewijslevering op dit punt door [persoon A] ziet de rechtbank dan ook geen ruimte. Dit betekent dat de primaire vordering van [persoon A] zal worden afgewezen.
namens [persoon A]” en hem is gesproken over het per die datum uittreden van [persoon A] uit de v.o.f. en het voorzetten van de onderneming door [persoon B] als eenmanszaak. Hierover zijn volgens [persoon B] ook op hoofdlijnen afspraken gemaakt en op papier gezet. Hij heeft in dit kader twee handgeschreven pagina’s overgelegd waaruit volgens hem - onder meer - volgt dat hij [persoon A] voor haar uittreden en de voortzetting van de onderneming door hem, € 68.000,00 zou betalen. De laatste pagina is volgens [persoon B] getekend door [persoon C] en hemzelf.
de vennootschap” vanaf 1 juli 2023 voor eigen rekening en risico heeft voortgezet en aansprakelijk is voor alle bij deze vennootschap in rekening gebrachte kosten vanaf deze datum, wordt ook afgewezen. Allereerst geldt dat [persoon B] niet de vennootschap, maar de door die vennootschap gedreven onderneming als eenmanszaak heeft voortgezet. Dat betekent dat hij vanaf die datum is aansprakelijk is voor de door hem in dat kader aangegane verplichtingen en schulden. Dit volgt uit de wet en daarvoor is geen aparte verklaring voor recht nodig. Voor schulden uit het verleden van de v.o.f. blijft [persoon A] - naast [persoon B] - hoofdelijk aansprakelijk. Niet duidelijk is of partijen hierover onderling afspraken hebben gemaakt in het kader van de uittreding en voorzetting.
enige vordering van [persoon A] voor toewijzing in aanmerking komt”. Aan deze voorwaarde is voldaan. Uit de toelichting op de vordering tot afgifte van de overschrijvingscodes en medewerking aan de overschrijving van de auto (de Citroën Jumper [kentekennummer] ) volgt dat deze vordering niet voorwaardelijk is ingesteld.
rolzitting van de kantonrechtervan deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
woensdag 31 juli 2024, 10:00 uur,