ECLI:NL:RBROT:2024:6104

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/5627
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering dwangsom wegens niet tijdig beslissen op aanvragen voor Sociaal Medische Indicatie kinderopvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door Stichting Core, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had een verzoek ingediend om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvragen voor een Sociaal Medische Indicatie (SMI) voor zijn minderjarige zoon. De rechtbank oordeelde dat verweerder de verzoeken van eiser terecht als één aanvraag heeft aangemerkt, ondanks dat eiser 18 afzonderlijke brieven had ingediend voor de maanden maart 2023 tot en met augustus 2024. De rechtbank stelde vast dat het gebruikelijk is dat bij maandelijkse financiële tegemoetkomingen één aanvraag wordt ingediend, en dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op 6 april 2023. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 4 mei 2023, waarin het college de dwangsom had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen dwangsom was verbeurd, omdat er al op de aanvraag was beslist. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(vertegenwoordigt door Stichting Core in de persoon van [eiser]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Inleiding

1.1.
Bij het primaire besluit van 4 mei 2023 heeft verweerder eisers verzoek om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
1.2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen dat besluit bij het bestreden besluit van 25 juli 2023 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2024. Partijen hebben zich hier laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Totstandkoming van de besluitvorming.

2.1.
Eiser heeft bij brieven van 24 februari 2023, ingekomen op 28 februari 2023, een naar eigen zeggen 18-tal aanvragen ingediend voor een Sociaal Medische Indicatie kinderopvang (hierna: SMI) ten behoeve van zijn minderjarige zoon.
2.2.
Bij brieven van 3, 9 en 23 maart 2023 heeft het college eiser laten weten aanvullende gegevens nodig te hebben om de aanvraag om SMI in behandeling te kunnen nemen. Eiser is gelegenheid geboden om de ontbrekende gegevens te verstrekken.
2.3.
Met het besluit van 6 april 2023 heeft het college de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
2.4.
Op 26 april 2023 heeft eiser het college in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van beslissingen op zijn aanvragen.
2.5.
Het college heeft met het primaire besluit van 4 mei 2023 gereageerd op de ingebrekestelling van eiser en daarbij aangegeven dat geen dwangsom is verschuldigd omdat al op 6 april 2023 op de aanvraag van eiser is beslist. Op 12 juni 2023 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
2.6.
Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft het standpunt dat er geen dwangsom is verbeurd omdat er al op eisers aanvraag is beslist. Verweerder meent dat de 18 afzonderlijke brieven van eiser, waarin per maand verzocht wordt om SMI, als één aanvraag aangemerkt kunnen en moeten worden en er daarom ook maar eenmaal op deze aanvraag beslist had moeten worden. Dat is met het besluit van 6 april 2023 gebeurd.
3. Eiser voert aan dat hij in totaal 18 aanvragen heeft ingediend. Verweerder heeft niet tijdig op al deze aanvragen beslist en is daarom 18 maal de maximale dwangsom verschuldigd.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verzoeken van eiser om SMI voor de maanden maart 2023 tot en met augustus 2024 terecht als één aanvraag heeft aangemerkt. Het is zeer ongebruikelijk dat een bestuursorgaan bij besluiten die zien op maandelijkse financiële tegemoetkomingen of uitkeringen die per maand worden uitgekeerd een afzonderlijk besluit neemt over het al dan niet verlenen van deze tegemoetkoming of uitkering voor iedere afzonderlijke maand. Gebruikelijk is dat een betrokkene één aanvraag doet en dat in het toekenningsbesluit de periode waarop het besluit ziet wordt vermeld, dan wel dat sprake is van een toekenning voor onbepaalde tijd, behoudens intrekkingen, wijzigingen of herzieningen. Niet valt in te zien dat verweerder in deze situatie hiervan had moeten afwijken en 18 afzonderlijke besluiten had moeten nemen. De omstandigheid dat eiser bij 18 afzonderlijke brieven, die elk op een andere opvolgende maand zien, om tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang heeft verzocht, maakt dit niet anders. Daarvoor acht de rechtbank ook van belang dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van het specifieke formulier dat geldt voor een dergelijke aanvraag. Eiser is er terecht bij herhaling op gewezen dat hij het daartoe bestemde formulier moet gebruiken. Eiser heeft bovendien al zijn verzoeken op hetzelfde moment, in dezelfde enveloppe, ingediend. Nu eiser ook tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang voor zijn dochter ontvangt, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat het eiser niet duidelijk was op welke wijze hij de tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang voor zijn zoon moest aanvragen. De SMI voor zijn dochter wordt immers ook niet per maand aangevraagd en toegekend. Alles wijst er op dat eisers handelswijze er in dit geval op is gericht om zand in de machine te strooien en zodoende dwangsommen wegens niet tijdig beslissen te verkrijgen. Een dergelijke manier van procederen is kwalijk. Ook in dat licht bezien heeft verweerder eisers brieven terecht als één aanvraag in behandeling genomen.
4.2.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder met het besluit van 6 april 2023 eisers aanvraag van 28 februari 2023 buiten behandeling heeft gesteld. Verweerder stelt terecht dat nu de ingebrekestelling van na dit besluit dateert, er geen dwangsom is verbeurd. Er is immers reeds een besluit genomen op eisers aanvraag.
De regeling in de Awb om beroep in te stellen tegen het niet nemen van een besluit is bedoeld om alsnog een besluit te verkrijgen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, indien betrokkene zich in dat besluit niet kan vinden. In dit geval lag er een besluit, namelijk de buitenbehandelingstelling van de aanvraag, waartegen eiser ook bezwaar heeft ingediend. Dat het besluit van 6 april 2023 bij het besluit op bezwaar van 17 juli 2023 door verweerder is ingetrokken (lees herroepen), waarbij eiser opnieuw gelegenheid is geboden nadere stukken in te leveren, maakt niet dat er dan ineens op 6 april 2023 geen besluit zou zijn genomen. Anders dan eiser kennelijk meent, is voor de vraag of er op een bepaald moment een besluit is genomen niet van belang of dat besluit rechtmatig was of niet. Immers een bestuursrechtelijke procedure kenmerkt zich juist door de mogelijkheid om in de bezwaarfase naar aanleiding van de ingediende bezwaren een primair besluit te heroverwegen en zo nodig te herroepen of een ander besluit hiervoor in de plaats te nemen. Hieruit volgt niet dat er met het besluit van 6 april 2023 niet op eisers aanvraag is beslist.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in deze procedure terecht geweigerd een dwangsom te betalen voor niet tijdig beslissen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.