In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 juni 2022. De heffingsambtenaar heeft aan eiser voor het jaar 2022 een aanslag in de rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing opgelegd voor de onroerende zaak aan het [adres]. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig was, maar eiser zich had afgemeld.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de aanslagen terecht heeft opgelegd. Eiser betoogt dat hij geen gebruiker is van de woning, omdat hij er niet woont en deze alleen als opslag gebruikt. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar eiser terecht als gebruiker heeft aangemerkt, aangezien hij eigenaar is van de woning die is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het gebruik van de woning als opslag en logeeradres voor zijn kinderen is voldoende om als gebruiker te worden aangemerkt voor de heffingen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.
De uitspraak van de rechtbank is dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser de rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing voor het jaar 2022 moet betalen. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding voor proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. H.K. Yang, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.