ECLI:NL:RBROT:2024:6370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
C/10/681095 / KG ZA 24-582
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van strafvorderlijke beslagen in kort geding met betrekking tot houtimport en -export

In deze zaak vorderden de eiseressen, Rowood B.V. en Floorteq B.V., in kort geding de opheffing van strafvorderlijke beslagen die door het Openbaar Ministerie en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst waren gelegd. De beslagen waren gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de invoer van houtproducten met een mogelijke Russische oorsprong. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseressen niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen, omdat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij de uitkomst van de beklagprocedures bij de strafrechter niet konden afwachten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beklagprocedure bij de strafrechter de aangewezen route is voor de opheffing van dergelijke beslagen, en dat de eiseressen onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat hun bedrijfsvoering door de beslagen volledig was stilgelegd. De vorderingen tot opheffing van de verzegeling van de loodsen en het verbod op het leggen van nieuwe beslagen werden eveneens afgewezen. De eiseressen werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/681095 / KG ZA 24-582
Vonnis in kort geding van 8 juli 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROWOOD B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLOORTEQ B.V.,
beide gevestigd te Ridderkerk,
eiseressen,
advocaten mr. R.M.T. van den Bosch, mr. K.J.M. Buijs en mr. P.C. Verloop te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna Rowood, Floorteq en de Staat genoemd.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als Rowood c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juni 2024, met producties 1 t/m 25;
  • de akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis van Rowood c.s., met producties 26 t/m 54;
  • de producties 55 t/m 61 van Rowood c.s.;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 31;
  • de mondelinge behandeling op 28 juni 2024;
  • de pleitnota van Rowood c.s.;
  • de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ter zitting hebben Rowood c.s. een schriftelijk stuk ingediend, waarin zij de voorzieningenrechter verzoeken de namen van Chinese leveranciers als bedrijfsgeheimen te behandelen en niet met naam te vermelden in het te wijzen vonnis. De Staat heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen honorering van dat verzoek.

2.De feiten

2.1.
Rowood is een groothandelsbedrijf dat zich bezighoudt met import en export van hout- en plaatmateriaal. Floorteq is belast met de inkoop van hout(producten) voor Rowood.
2.2.
In 2022 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de NVWA) een inspectie bij Floorteq uitgevoerd op houtproducten afkomstig van China. De NVWA heeft naar aanleiding van die inspectie onder meer geoordeeld dat Floorteq geen beschreven risicobeoordeling met een conclusie over het risico van het op de markt brengen van illegaal gekapt hout heeft overgelegd en onvoldoende maatregelen heeft getroffen om dat risico tegen te gaan. Op 16 juni 2023 heeft de NVWA aan Floorteq een last onder dwangsom opgelegd om alsnog te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen van artikel 6 van Verordening (EU) 995/2010. Bij brief van 22 december 2023 heeft de NVWA het bezwaar dat Floorteq daartegen heeft ingesteld, ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft Floorteq beroep ingesteld.
2.3.
In augustus 2023 zijn het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: de FIOD) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar Rowood c.s., de directeur van die bedrijven en, op een later moment, een indirect aandeelhouder en (feitelijk) beleidsbepaler van Rowood c.s. Zij worden er onder meer van verdacht, in strijd met artikel 3 decies van Verordening (EU) 833/2014, hout of houtwaren met een Russische oorsprong via China naar de Europese Unie te hebben ingevoerd.
2.4.
Op 4 juni 2024 hebben het OM, de FIOD en de NVWA doorzoekingen uitgevoerd in de woningen van de directeur en de (feitelijk) beleidsbepaler van Rowood c.s., in het kantoor en de loodsen van Rowood en bij twee afnemers van Rowood.
2.5.
Op 4 juni 2024 heeft de FIOD in opdracht van het OM, (deels) met machtigingen van de rechter-commissaris, de volgende beslagen gelegd:
  • conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv onder ABN AMRO ten laste van Rowood en ten laste van Floorteq onder ABN AMRO en ING Bank;
  • beslag op grond van artikel 94 en 94a Sv op de gehele houtvoorraad in de loodsen van Rowood;
  • beslag op grond van artikel 94 Sv en artikel 18 jo. 7 onder e WED op berkenhout dat door Rowood was geleverd aan Timber and Building Supplies B.V.
2.6.
Op 5 juni 2024 heeft mr. Verloop namens Rowood een klaagschrift in de zin van artikel 552a Sv ingediend bij deze rechtbank, met het verzoek te gelasten dat de tegoeden op de bankrekeningen en de houtvoorraden, voor zover deze evident geen Russische oorsprong hebben, worden teruggegeven. De mondelinge behandeling van die zaak is bepaald op 10 juli 2024.
2.7.
Op 21 juni 2024 heeft mr. Verloop namens Floorteq een klaagschrift in de zin van artikel 552a Sv ingediend bij deze rechtbank, met het verzoek te gelasten dat de tegoeden op de bankrekeningen worden teruggegeven. Niet bekend is wanneer de mondelinge behandeling van die zaak plaatsvindt.
2.8.
Op 25 juni 2024 heeft het OM op grond van artikel 18 jo. 7 onder e WED beslag laten leggen op de reeds in beslag genomen houtvoorraad.
2.9.
Omstreeks 26 juni 2024 heeft de Douane op last van de FIOD de vrijgave van 29 voor Rowood bestemde en in de haven van Rotterdam aangekomen containers geblokkeerd.

3.Het geschil

3.1.
Rowood c.s. vorderen – na eisvermeerdering – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. het door de Staat ex artikel 94 Sv gelegde beslag op de in de handelsvoorraad voorkomende houtproducten die niet berkenmultiplex of berkenbetonplex betreffen op te heffen;
i. daarbij te bepalen dat een deskundige afkomstig van de NVWA of van een onafhankelijke instantie, zoals bijvoorbeeld Bureau Veritas of SGS, ter voorkoming van discussie vooraf deze houtproducten aanwijst; en
ii. voornoemde deskundige de pallets met deze houtproducten voor vrijgave markeert en/of erklaart dat het betreffende hout(product) geen berkenhout product betreft;
B. te bepalen dat de Staat het ex artikel 94 Sv gelegde beslag op de in de handelsvoorraad voorkomende berkenmultiplex of berkenbetonplex producten geheel althans gedeeltelijk ten aanzien van de door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen leveranciers dient op te heffen;
C. subsidiair ten aanzien van het petitum sub B. (alsmede ten aanzien van die goederen die niet op grond van het petitum sub B. zijn vrijgegeven), te bepalen dat de Staat het ex artikel 94 Sv gelegde beslag op de in de handelsvoorraad voorkomende berkenmultiplex of berkenbetonplex producten dient op te heffen, onder de volgende bepalingen:
i. de Staat zal per leverancier, de leveringen beoordelen aan de hand van de in de bedrijfsadministratie van Rowood c.s. voorkomende documentatie;
ii. de Staat zal nadat zij van de eerste leverancier de leveringen heeft beoordeeld aangeven ten aanzien van welke leveringen voldoende inzichtelijk is dat zij niet uit Rusland zijn geïmporteerd, dan wel geen Russische oorsprong hebben, waarna zij ten aanzien van deze leveringen het artikel 94 Sv beslag zal opheffen;
iii. de accountant van Rowood c.s. (eventueel ter observatie vergezeld van een vertegenwoordiger van de Staat) zal de aldus vrij te geven leveringen identificeren in de loodsen en deze markeren;
D. het door de Staat ex artikel 94 a Sv gelegde beslag op de handelsvoorraad op te heffen;
E. te bepalen dat het bepaalde in het petitum sub A. t/m D. ook geldt voor de beslagen gelegd op (i) goederen van Rowood c.s. dan wel (ii) goederen bestemd voor Rowood c.s. dan wel (iii) door Rowood c.s. aan derden geleverde goederen, die zich niet in de loodsen van Rowood c.s. te Ridderkerk bevinden;
F. het door de Staat ex artikel 94a Sv ten laste van Rowood en Floorteq onder de ABN AMRO Bank respectievelijk de ING Bank gelegde beslagen op te heffen;
G. de verzegeling van de loodsen op te heffen;
H. de Staat te verbieden ten laste van Rowood c.s. nieuwe beslagen te leggen;
I. de Staat te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Rowood c.s. in hun vorderingen onder A. t/m F. en H. althans tot afwijzing daarvan, en tot afwijzing van de vorderingen onder G. en I., met hoofdelijke veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van Rowood c.s. in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

Opheffing beslagen (vorderingen A. t/m F.)

4.1.
Voor opheffing van beslagen die zijn gegrond op artikel 94 en 94a Sv is de beklagprocedure van artikel 552a Sv bij de strafrechter de aangewezen route. In die procedure kan niet alleen de vraag aan de orde komen of voldaan is aan de vereisten voor inbeslagneming, maar ook of voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Naar vaste rechtspraak wordt de beklagprocedure aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Rowood c.s. hebben inmiddels ook beklag ingesteld, Rowood op 5 juni 2024 en Floorteq op 21 juni 2024. In die situatie is een beroep op de civiele (voorzieningen)rechter, als restrechter (in spoedzaken), in beginsel niet mogelijk; ook niet als de vorderingen bij de civiele rechter op civielrechtelijke grondslagen zijn gebaseerd. Rowood c.s. kunnen alleen worden ontvangen in hun vorderingen met betrekking tot de opheffing van de beslagen, indien zij aannemelijk maken dat zij de uitkomst van de beklagprocedures niet kunnen afwachten.
4.2.
Rowood c.s. stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, omdat zij door de omvang van de gelegde beslagen dusdanig zwaar zijn getroffen dat zij hun bedrijfsvoering niet kunnen uitoefenen. De houtvoorraad is geblokkeerd en leveringen die onderweg zijn, worden bij binnenkomst in de haven van Rotterdam beslagen. De getroffen maatregelen leiden volgens Rowood c.s. tot feitelijke stillegging van de onderneming. Als gevolg van de beslagen hebben Rowood c.s. slechts zeer beperkte liquiditeit, terwijl leveranciers inmiddels eisen dat Rowood c.s. vóór de levering van de goederen betalen.
4.3.
Het ligt voor de hand dat Rowood c.s. als gevolg van de gelegde beslagen behoorlijk in hun bedrijfsvoering worden bemoeilijkt. Dat de bedrijfsvoering daardoor volledig is stilgelegd of dat Rowood c.s. op het punt van omvallen staan, is echter niet aannemelijk gemaakt. De Staat betoogt terecht dat Rowood c.s. aan hun stellingen onvoldoende onderbouwing hebben gegeven. Uit stukken kan worden afgeleid dat ook na de beslagen van 4 juni 2024 bedrijfsactiviteiten in Rowood c.s. plaatsvinden. Zo blijkt uit productie 50 van Rowood c.s. dat Floorteq in de periode van 12 t/m 19 juni 2024 nog voor ruim € 500.000,00 aan betalingen heeft verricht. In randnummer 70 van de dagvaarding van 21 juni 2024 stellen Rowood c.s. dat zij bij ABN AMRO nog een kredietruimte hebben van € 600.000,00. Verder verwijst de Staat naar een mailbericht van mr. Verloop aan het OM en de FIOD van 26 juni 2024 (productie 30 van de Staat), waarin desgevraagd is meegedeeld dat Rowood c.s. hooguit nog enkele weken kunnen blijven voortbestaan zonder bedrijfsactiviteiten, mits er geen nieuwe tegenvallers komen. Dat leveranciers als gevolg van de gelegde beslagen vooruitbetaling eisen, is niet aannemelijk. Dat blijkt in ieder geval niet uit producties 49a tot en met e van Rowood c.s. Het door hen overgelegde koopcontract, waarin vooruitbetaling van Rowood c.s. wordt gevraagd, dateert van 11 maart 2024, en kan dus niet te maken hebben met de beslagen. En de overige producties zijn ongedateerd. Ten slotte ontbreekt een verklaring van een boekhouder of accountant over de door Rowood c.s. gestelde nijpende financiële situatie. Sterker nog, de Staat heeft ter zitting verklaard dat de accountant van Rowood c.s. recentelijk heeft meegedeeld dat het relatief goed gaat met de ondernemingen en dat Rowood c.s. het nog wel even kunnen uitzingen. Rowood c.s. hebben daar niet op gereageerd.
4.4.
Ter zitting heeft de Staat verklaard dat de NVWA op 1 juli 2024 kan beginnen met het onderzoek naar de herkomst van de handelsvoorraad hout in de loodsen. De verwachting is dat vier medewerkers van de NVWA in 5 tot 7 dagen de houtvoorraad kunnen vaststellen, scheiden, tellen, verplaatsen en merken. Vervolgens kan de houtvoorraad die mogelijk een Russische oorsprong heeft of uit Rusland afkomstig is in een aparte loods worden geplaatst en aldus worden gescheiden van de houtvoorraad die dat niet is.
4.5.
In de door Rowood ingestelde beklagprocedure vindt de mondelinge behandeling plaats op 10 juli 2024. Niet bekend is wanneer de mondelinge behandeling van het klaagschrift van Floorteq gaat plaatsvinden, maar dat klaagschrift is pas op 21 juni 2024 ingediend. De Staat heeft gesteld dat de beslistermijn van de beklagrechter niet wezenlijk verschilt van die van de voorzieningenrechter, namelijk in beginsel na twee weken en mogelijkerwijs eerder wanneer de spoedeisendheid daarom vraagt. Rowood c.s. hebben dat niet bestreden.
4.6.
Omdat de financiële situatie van Rowood c.s. niet zo erg is als zij stellen, de controle van het houtvoorraad door de NVWA inmiddels is begonnen zodat naar verwachting in ieder geval een deel van het houtvoorraad op korte termijn kan worden vrijgegeven en een beslissing in de beklagprocedures op afzienbare termijn kan worden verwacht, valt niet in te zien waarom Rowood c.s. niet de uitkomst van die procedures kunnen afwachten. Dat voor de behandeling van het beklag van Floorteq nog geen datum bepaald is, leidt ten aanzien van haar niet tot een ander oordeel. Wat hiervoor is overwogen ten aanzien van het ontbreken van inzicht in de, gestelde nijpende, financiële situatie van Rowood c.s. en de uitlatingen van de accountant geldt namelijk ook voor haar.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat Rowood c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot opheffing van de beslagen (vorderingen A. t/m F.).
Opheffing verzegeling (vordering G.)
4.8.
De vordering tot opheffing van de verzegeling van de loodsen heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen zelfstandige betekenis. De verzegeling is, evenals de aanstelling van een bewaarder op grond van artikel 118 Sv, een uitvoeringshandeling ter effectuering van de gelegde beslagen en daarmee onlosmakelijk verbonden. De Staat heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling erkend dat een al dan niet gedeeltelijke opheffing van de beslagen gepaard moet gaan met een al dan niet tijdelijke verbreking van de verzegeling. Nu met de niet-ontvankelijkverklaring van Rowood c.s. de beslagen op de handelsvoorraad in ieder geval voorlopig blijven liggen, is er geen grond om de gevorderde opheffing van de verzegeling toe te wijzen.
Verbod nieuwe beslagen te leggen (vordering H.)
4.9.
Rowood c.s. vorderen een verbod op de Staat om nieuwe beslagen te leggen, omdat de Staat heeft aangekondigd dat op nieuwe stromen hout die aan Rowood c.s. worden geleverd, beslag zal worden gelegd.
4.10.
Een dergelijke vordering kan, zoals de Staat ook heeft betoogd, niet aan de strafrechter in de beklagprocedure worden voorgelegd, zodat Rowood c.s. in zoverre kunnen worden ontvangen in de vordering. Deze vordering wordt afgewezen. Eventuele nieuwe strafvorderlijke beslagen kunnen op grond van artikel 552 Sv worden aangevochten bij de strafrechter. Een daarop vooruitlopende verbodsvordering in een civiel kort geding verdraagt zich daar niet mee. Dat is ook al niet het geval omdat vooraf niet voorzienbaar is op welke gronden eventuele nieuwe beslagen gelegd gaan worden. Daar komt nog bij dat een beslag op grond van artikel 94a Sv een machtiging, en daarmee een toets vooraf, van de rechter-commissaris vereist.
Proceskosten
4.11.
Rowood c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00
4.12.
De door de Staat gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart Rowood c.s. niet-ontvankelijk in hun vorderingen onder A. t/m F.;
5.2.
veroordeelt Rowood c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de Staat begroot op € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Rowood c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, moeten Rowood c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Rowood c.s. hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van de Staat als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling en de veroordeling tot betaling van wettelijke rente daarover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.
2091 / 2009