In de zaak voor de Rechtbank Rotterdam, met parketnummer 10/280086-23, heeft de rechtbank op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De officier van justitie, mr. K.W. van Damme, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een zesjarig slachtoffer, die op 24 juni 2023 in Dordrecht zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. De beslissing was gebaseerd op de tegenstrijdige verklaringen van het vermeende slachtoffer en de verdachte. De rechtbank erkende dat er enig steunbewijs aanwezig was, zoals de verklaring van het vierjarige zusje van het slachtoffer, maar oordeelde dat dit bewijs onvoldoende overtuigend was om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de belastende verklaring van het slachtoffer niet voldoende was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van alle beschuldigingen.
Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak. De rechtbank heeft de in het vonnis genoemde bijlage, die de tekst van de tenlastelegging bevat, als onderdeel van het vonnis beschouwd.