In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Havensteder en een gedaagde die zelf procedeert. Havensteder heeft ontbinding van de huurovereenkomst geëist, met veroordeling van de gedaagde tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur en schadevergoeding. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 4.196,16 tot en met december 2023, en stelde dat hij de huur had opgeschort vanwege gebreken aan de woning. Havensteder erkende een onderhoudsgebrek, maar stelde dat dit inmiddels verholpen was en dat de gedaagde geen goede reden had om de huurbetaling op te schorten.
De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand toewijsbaar was en dat de gedaagde de huur niet had mogen opschorten. De rechter concludeerde dat de gedaagde veelvuldig huurachterstanden had laten ontstaan, wat een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde. Dit leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagde werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en om vanaf 1 januari 2024 een maandelijkse huur van € 574,86 te betalen totdat de woning ontruimd was. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die door de kantonrechter op € 991,64 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.