In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een vordering van [eiseres01] tegen [gedaagde01] en [gedaagde01] in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam02]. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. Claassen, stelt dat zij op 9 februari 2023 per ongeluk een bedrag van € 20.000,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van haar dochter [naam02], terwijl haar bedoeling was om slechts € 200,- over te maken. Hierdoor zou zij volgens eiseres onverschuldigd betaald hebben en vordert zij terugbetaling van het bedrag van € 19.800,-. De gedaagde, die zelf procedeert, betwist de vordering en stelt dat eiseres niet de intentie had om slechts € 200,- over te maken, omdat zij na de overboeking nog een andere transactie heeft gedaan van € 750,-. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, omdat er geen rechtsgrond was voor de betaling van het bedrag van € 20.000,-. De rechter oordeelt dat de uitleg van eiseres over de gang van zaken niet ongeloofwaardig is en dat er onvoldoende bewijs is dat zij opzettelijk een valse voorstelling van zaken heeft gegeven. De kantonrechter heeft [gedaagde01] zowel pro se als in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam02] hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van € 19.800,- aan [eiseres01]. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.