ECLI:NL:RBROT:2024:673

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/10/671469 / KG ZA 24-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een geldvordering in kort geding wegens onvoldoende aannemelijkheid van een persoonlijke lening en gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2024, heeft eiser, wonende in Sneek, een geldvordering ingesteld tegen gedaagde, wonende in Berkel en Rodenrijs, met betrekking tot een vermeende persoonlijke lening van € 80.000,00. Eiser stelt dat gedaagde een schuldverklaring heeft ondertekend en dat hij het geleende bedrag nodig heeft voor zijn pensioen. Gedaagde betwist echter dat er sprake is van een persoonlijke lening en stelt dat het om een zakelijke lening gaat, bedoeld om openstaande vorderingen van Omnigen B.V. te betalen, waar hij statutair bestuurder van was. De voorzieningenrechter heeft de eis van eiser afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat er sprake is van een persoonlijke lening. De rechter oordeelt dat de bewijsvoering in een bodemprocedure moet plaatsvinden, aangezien de kort geding procedure niet geschikt is voor het vaststellen van de aard van de lening. Daarnaast heeft eiser onvoldoende spoedeisend belang aangetoond, aangezien hij niet overtuigend heeft onderbouwd dat hij het geleende geld dringend nodig heeft. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van gedaagde betalen, die zijn begroot op € 2.022,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671469 / KG ZA 24-10
Vonnis in kort geding van 5 februari 2024
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: Sneek,
eiser,
advocaat mr. N. Gierdharie te Den Haag,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: Berkel en Rodenrijs,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag.
De partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 januari 2024, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • de bijlagen 1 tot en met 17 van [gedaagde01] ;
  • de mondelinge behandeling op 22 januari 2024;
  • de pleitnota van mr. Cordesius.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser01] heeft € 80.000,00 aan [gedaagde01] geleend. Volgens [eiser01] betreft het een persoonlijke lening en heeft [gedaagde01] op persoonlijke titel een schuldverklaring getekend. Omdat [gedaagde01] het geleende bedrag niet uiterlijk op de in de schuldverklaring genoemde data aan [eiser01] heeft terugbetaald, eist [eiser01] in deze zaak dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om het geleende bedrag (met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten) aan hem terug te betalen. Volgens [eiser01] heeft hij het geld nodig voor zijn pensioen. [gedaagde01] is het niet eens met de eis van [eiser01] . Volgens hem is sprake van een zakelijke lening en kan [eiser01] het geleende bedrag daarom niet van [gedaagde01] persoonlijk eisen. Daarnaast heeft [eiser01] volgens [gedaagde01] geen (voldoende) spoedeisend belang bij zijn eis. De voorzieningenrechter wijst de eis van [eiser01] af, omdat op dit moment onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van een persoonlijke lening en omdat niet aannemelijk is dat [eiser01] een spoedeisend belang bij zijn eis heeft. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Toewijzing van een geldsom in een kort geding in het algemeen
2.2.
Een geldvordering wordt niet zomaar toegewezen in kort geding. De rechter moet onderzoeken of voldoende aannemelijk is dat de eisende partij een vordering op de gedaagde partij heeft, en of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat sprake is van zoveel spoed dat onmiddellijk een beslissing moet worden genomen. De rechter moet daarnaast de belangen van partijen afwegen en daarbij de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling betrekken. Dat risico kan bijdragen tot het afwijzen van de vordering.
Het is op dit moment onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een persoonlijke lening
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment onvoldoende aannemelijk is dat partijen een persoonlijke lening zijn aangegaan en daarom wordt de eis van [eiser01] afgewezen. [eiser01] grondt zijn stelling dat sprake is van een persoonlijke lening op de door [gedaagde01] ondertekende schuldverklaring, [1] maar dat is in het licht van het verweer van [gedaagde01] onvoldoende.
2.4.
In de eerste plaats is relevant dat [eiser01] volgens [gedaagde01] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt door ondanks de slechte psychische gesteldheid van [gedaagde01] tijdens een bespreking, die plaatsvond ruim nadat het geld was uitgeleend en zonder [gedaagde01] daar voorafgaand aan die bespreking van op de hoogte te stellen, op ondertekening van de schuldverklaring door [gedaagde01] aan te dringen. Gelet op dit verweer van [gedaagde01] en de stukken die [gedaagde01] ter onderbouwing daarvan in het geding heeft gebracht, is het op dit moment niet zonder meer uitgesloten dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat [gedaagde01] een beroep op vernietigbaarheid van de schuldbekentenis toekomt. In dat geval kan [eiser01] daar geen beroep meer op doen.
2.5.
Verder staat tussen partijen vast dat zij naast de schuldbekentenis ook een zakelijke geldleningsovereenkomst hebben ondertekend. [2] [gedaagde01] heeft uitgelegd dat het van [eiser01] geleende geld bedoeld was om openstaande vorderingen van Omnigen B.V. (Omnigen) – van welk bedrijf [gedaagde01] statutair bestuurder was – te betalen, dat het geleende geld daar ook daadwerkelijk voor is gebruikt, dat [eiser01] hiervan op de hoogte was en dat het dus (van het begin af aan) om een zakelijke lening ging. [eiser01] heeft erkend dat het geleende geld bedoeld was om openstaande vorderingen van Omnigen te betalen en dat hij daarvan op de hoogte was voordat hij het geld naar de privérekening van [gedaagde01] overmaakte. Daarnaast heeft [eiser01] gezegd dat hij het geld naar de privérekening van [gedaagde01] heeft overgemaakt zodat [gedaagde01] dan zelf kon bepalen welke openstaande vorderingen van Omnigen zouden worden voldaan, en dat de bedoeling was dat [gedaagde01] het geleende geld vanuit de boedel van Omnigen zou betalen, zodat hij dat geld niet persoonlijk hoefde te betalen. Dit laatste is zondermeer begrijpelijk als wordt bedacht dat [eiser01] jarenlang [gedaagde01] ’ schoonvader is geweest. Al het voorgaande vormt een aanwijzing dat, zoals [gedaagde01] stelt, sprake is van een zakelijke lening. Daar komt nog bij dat [eiser01] niet heeft weersproken dat hij zijn vordering uit hoofde van de lening kort na het faillissement van Omnigen heeft ingediend bij de curator in het faillissement van Omnigen, om op de lijst met voorlopig erkende schuldvorderingen te worden geplaatst. Dit feit – dat [eiser01] overigens niet in de dagvaarding heeft genoemd, wat daarom een schending van de waarheidsplicht oplevert – [3] vormt nog een extra aanwijzing dat sprake is van een zakelijke lening. Dat betekent dat het op dit moment niet onaannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel komt dat sprake is van een zakelijke lening. Het tijdens de mondelinge behandeling door [eiser01] ingenomen standpunt dat de schuldbekentenis en de zakelijke geldleningsovereenkomst naast elkaar gelden, kan de voorzieningenrechter overigens niet volgen. Beide overeenkomsten kennen namelijk een ander rentepercentage en ook een andere looptijd.
2.6.
Gelet op het voorgaande is bewijslevering aangewezen om te kunnen vaststellen of sprake is van een persoonlijke of een zakelijke lening. Daarvoor leent een kort geding-procedure zich niet; een bodemprocedure is daarvoor de aangewezen route.
[eiser01] heeft onvoldoende spoedeisend belang
2.7.
Als op dit moment voldoende aannemelijk was dat sprake was van een persoonlijke lening, dan heeft [eiser01] onvoldoende onderbouwd dat hij zoveel spoed heeft dat er nu een beslissing moet worden genomen. Tijdens de mondeling behandeling heeft [gedaagde01] uitvoerig betwist dat [eiser01] het geleende geld nodig heeft voor zijn pensioen en [eiser01] heeft daar vervolgens eigenlijk niets tegenin gebracht. Dat [eiser01] beslag wil laten leggen op de overwaarde van een koopwoning waar [gedaagde01] mede-eigenaar van is, leidt niet tot de conclusie dat wel sprake is van voldoende spoedeisend belang. [eiser01] kan immers, ook zonder een toewijzend vonnis in deze zaak, altijd verlof vragen voor het leggen van beslag.
[eiser01] moet de proceskosten van [gedaagde01] betalen
2.8.
[eiser01] wordt in het ongelijk gesteld en daarom moet hij de proceskosten betalen. [4] De voorzieningenrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde01] op € 1.325,00 aan griffierecht en € 697,00 aan salaris advocaat. Dit is in totaal € 2.022,00. In het geval dat [eiser01] dit totaalbedrag niet binnen veertien dagen na vandaag aan [gedaagde01] betaalt, moet [eiser01] ook € 173,00 aan nasalaris aan [gedaagde01] betalen. Hier kan nog een bedrag van € 90,00 bijkomen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt ook toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] worden begroot op € 2.022,00, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [eiser01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen – onder de voorwaarde dat [eiser01] niet binnen veertien dagen na vandaag aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden – met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.
3349 / 2009

Voetnoten

1.Bijlage 1 van [eiser01] .
2.Bijlage 5 van [eiser01] .
3.Artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.Artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.