ECLI:NL:RBROT:2024:6749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/515
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gedwongen schuldenregeling in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldenregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, nadat hij op 2 mei 2024 een schuldregeling had aangeboden aan zijn schuldeisers. Van de dertien schuldeisers stemden twaalf in met de regeling, maar Esso Kanaalweg weigerde. Esso stelde dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw was ontstaan, omdat zij beweerde dat de brandstof door verzoeker was gestolen. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van Esso. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling, die was goedgekeurd door de Kredietbank Rotterdam, het uiterste was wat verzoeker kon bieden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wogen dan die van Esso, en heeft Esso bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens zijn de kosten van de procedure aan Esso opgelegd, maar deze zijn begroot op nihil, aangezien verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen regeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 11 juli 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 mei 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Esso Kanaalweg, in behandeling bij LAVG TankCollect (hierna: Esso)
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG TankCollect heeft namens Esso Kanaalweg voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 3 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw Colar, werkzaam bij Bosse Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw Colijn, werkzaam bij Bosse Bewindvoering.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan twee preferente en elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 24.327,91 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 2 februari 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,15 % aan de preferente schuldeisers en 3,57 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker doorloopt bij de gemeente het traject van Prestatie010. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Esso stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 216,43 op verzoeker, welke 0,9% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Esso te kennen gegeven dat er vijf vorderingen open staan met een totale hoogte van € 369,50. Esso heeft gesteld dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. Van toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling kan in de visie van Esso geen sprake zijn. Zij stelt dat de brandstof door verzoeker is gestolen en dat verzoeker daar, ondanks het beschermingsbewind, geen verantwoordelijkheid voor heeft genomen. Het toewijzen van het dwangakkoord zou diefstal belonen en een verkeerd beeld afgeven aan de maatschappij. Esso stelt ook dat het feit dat verzoeker de Nederlandse taal net voldoende zou beheersen een reden geeft om verzoeker niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Daarnaast stelt Esso dat haar vordering slechts een gering deel van de totale schuldenlast uitmaakt, maar dat dit geen reden is waarom zij in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren het aangeboden akkoord te accepteren. Tenslotte stelt Esso dat er bij het aanbod van het saneringskrediet geen rekening is gehouden met eventuele toekomstige positieve resultaten/opbrengsten en dat het aanbod daarom niet het juiste middel zou zijn om een aanbod in te dienen en niet het maximaal haalbare voor de schuldeisers is.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Esso bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Esso in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Esso een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker neemt deel aan de regeling Prestatie010, welke gericht is op deelname aan de maatschappij. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker heeft beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Esso die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Esso te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Esso zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Esso Kanaalweg om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Esso Kanaalweg in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. C.D. Jonker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.