ECLI:NL:RBROT:2024:6794

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/5522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidievaststelling en terugvordering door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.C. Hoogendijk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de subsidievaststelling voor het jaar 2021, waarbij verweerder de subsidie had vastgesteld op € 2.313.550,- en een bedrag van € 184.450,- had teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat verweerder in redelijkheid niet kon vaststellen dat eiseres niet had voldaan aan de prestatieafspraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidie op een lager bedrag dan verleend kon worden vastgesteld, maar dat de terugvordering van het te veel ontvangen bedrag niet in stand kon blijven. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de subsidie vastgesteld op € 2.314.411,- en het terug te vorderen bedrag beperkt tot € 183.589,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5522

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. E.C. Hoogendijk)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Inleiding

1. Met het besluit van 9 september 2022 heeft verweerder de aan eiseres voor het jaar 2021 verleende subsidie vastgesteld op € 2.313.550,- en een bedrag van € 184.450,- teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres haar gemachtigde en [persoon A] en namens verweerder zijn gemachtigde, [persoon B] en [persoon C] .

Totstandkoming van het besluit

2. Naar aanleiding van een aanvraag van eiseres heeft verweerder met de beschikking van 18 februari 2021 (verleningsbeschikking) voor het jaar 2021 aan eiseres een bedrag van € 2.249.000,- aan subsidie verleend. Verweerder heeft aan de verleende subsidie onder andere de volgende prestatieafspraken verbonden:
A. Het honoreren van 6000 sportaanvragen, maximaal € 174,- per aanvraag, maximaal verleend € 1.044.000,-,
B. het honoreren van 2400 cultuuraanvragen, € 350,- per aanvraag, maximaal verleend € 840.000,-, en
C. organisatiekosten, maximaal € 320.000,-.
2.1
Ingevolge de verleningsbeschikking wordt de subsidie bij de onderdelen sport- en cultuuraanvragen A en B vastgesteld op basis van de prestaties. Hierbij is aangegeven dat als uit de ingediende subsidieverantwoording blijkt dat er minder sport- en cultuuraanvragen zijn gehonoreerd dan afgesproken, er voor deze prestatieafspraken per niet gehonoreerde aanvraag een vast bedrag wordt gekort. Voor het onderdeel organisatiekosten worden volgens de verleningsbeschikking de niet uitgegeven subsidiemiddelen bij de subsidievaststelling teruggevorderd.
2.2.
Naar aanleiding van een aanvullende subsidieaanvraag van eiseres heeft verweerder met de beschikking van 6 december 2021 (de wijzigingsbeschikking) besloten om aan eiseres voor het jaar 2021 een aanvullende subsidie van € 249.000,- te verlenen. De aanvullende subsidie is onder meer verleend voor de volgende onderdelen:
A. Het honoreren van 500 extra sportaanvragen, gemiddeld € 190,- per kind per jaar, maximaal verleend € 95.000,-, en
B. het honoreren van 200 extra cultuuraanvragen, gemiddeld € 360,- per kind per jaar, maximaal verleend € 72.000,-.
2.3.
De wijzigingsbeschikking bepaalt dat de subsidie voor de onderdelen sport- en cultuuraanvragen wordt vastgesteld op basis van prestaties met korting voor een vast bedrag per niet gehonoreerde aanspraak en dat voor het overige de inhoud van de verleningsbeschikking ongewijzigd van kracht blijft.
2.4.
Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verleningsbeschikking of de wijzigingsbeschikking en deze staan daarmee in rechte vast.
2.5.
Op 31 maart 2022 heeft verweerder van eiseres een verzoek ontvangen tot vaststelling van de subsidie over het jaar 2021 op een bedrag van € 2.320.550,-. Bij dit verzoek is een inhoudelijke en financiële verantwoording gevoegd over de subsidieperiode 2021. Verweerder heeft in het primaire besluit op basis van de door eiseres ingediende stukken vastgesteld dat niet aan de voorwaarden en verplichtingen zoals opgenomen in de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (de Subsidieverordening) en in de verlenings- en wijzigingsbeschikking is voldaan voor de onderdelen sport- en cultuuraanvragen en organisatiekosten. Voor de onderdelen sport- en cultuuraanvragen zijn er in 2021 minder aanvragen gehonoreerd dan afgesproken in de verleningsbeschikking en wijzigingsbeschikking en voor het onderdeel organisatiekosten is een bedrag van € 7.000,- aan subsidiemiddelen niet uitgegeven. Als gevolg hiervan heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 2.313.550,-. Eiseres heeft eerder een bedrag van € 2.498.000,- aan voorschotten ontvangen. Verweerder heeft het door eiseres te veel ontvangen bedrag van € 184.450,- met het primaire besluit teruggevorderd.
2.6.
Met het bestreden besluit op bezwaar heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd overeenkomstig het advies van 13 april 2023 van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, kamer IV.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet heeft voldaan aan de prestatieafspraken in de verlenings- en wijzigingsbeschikking over sport- en cultuuraanvragen en zij voor het onderdeel organisatiekosten een bedrag van € 7.000,- aan subsidiemiddelen niet heeft uitgegeven.
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot vaststelling van de subsidie op een lager bedrag, te weten € 2.313.550,-, en terugvordering van het door eiseres te veel ontvangen bedrag aan subsidie van € 184.450,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
Eiseres heeft ter zitting de beroepsgrond die zich richt tegen de beweerdelijke vaststelling door verweerder dat sprake zou zijn van afwijkingen van meer dan 10% van de prestatieafspraken en dat eiseres daarover niet juist heeft gecommuniceerd ingetrokken. Deze grond zal dan ook niet verder worden besproken.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Eiser betoogt dat het onredelijk is van verweerder om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen dan verleend en de te veel ontvangen subsidie terug te vorderen, omdat de subsidie zowel wat betreft de kosten als de aard is besteed aan de doelstelling van de gemeente. Het aantal aanvragen voor sport- en cultuuractiviteiten betreft weliswaar een prestatieafspraak maar eiseres stelt als subsidieontvanger geen invloed te hebben op het al dan niet behalen van die prestatie. Om die reden is het rigide handhaven van de op voorhand geschatte aantallen niet juist. Daarnaast bleek achteraf dat de bedragen die aan contributie zijn betaald hoger lagen dan voorzien. Ten slotte stelt eiseres dat het niet evenredig is het gehele te veel ontvangen subsidiebedrag terug te vorderen. Eiseres doet daarbij een beroep op haar zwakke liquiditeitspositie.
7. De lagere vaststelling van de subsidie dan de subsidieverlening vanwege het niet-naleven van subsidieverplichtingen is een discretionaire bevoegdheid van verweerder op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de toepassing van het genoemde onderdeel van het artikel moet verweerder een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor betrokkene anderzijds. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor betrokkene nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
8. Zoals hierboven vermeld onder 3., staat vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de prestatieafspraken in de verlenings- en wijzigingsbeschikking over sport- en cultuuraanvragen en zij voor het onderdeel organisatiekosten een bedrag van € 7.000,- aan subsidiemiddelen niet heeft uitgegeven. Verder bestaat er voor partijen geen onduidelijkheid over de inhoud van de prestatieafspraken, de afspraken over de organisatiekosten en de consequenties bij het niet nakomen van deze afspraken die in de verleningsbeschikking en wijzigingsbeschikking zeer duidelijk zijn omschreven. De aantallen te honoreren sport- en cultuuraanvragen zoals deze zijn opgenomen in deze beschikkingen zijn daarbij gebaseerd op gegevens in de subsidieaanvraag van eiseres zelf die zij in de loop van het subsidiejaar 2021 heeft aangevuld. De stelling dat eiseres de subsidie wel heeft besteed aan de doelstelling van de gemeente, maakt niet dat verweerder in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken tot vaststelling van een lager subsidiebedrag van € 2.313.550. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van de lagere vaststelling en terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het bestreden besluit te dienen doelen. De stelling dat eiseres een zwakke liquiditeitspositie heeft is door haar niet onderbouwd met concrete bewijsstukken. Omdat uit de lagere vaststelling volgt dat de voorschotten onverschuldigd zijn betaald, is de terugvordering eveneens noodzakelijk en geschikt om te voorkomen dat eiseres financiële middelen behoudt waar zij geen recht op heeft.
9. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen overgaan tot het vaststellen van een lager subsidiebedrag dan de verlening en het door eiseres te veel ontvangen bedrag aan subsidie over 2021 kunnen terugvorderen. Verweerder heeft echter zelf geconstateerd dat hij is uitgegaan van onjuiste bedragen en in het verweerschrift vermeld dat uit de financiële verantwoording van de accountant van eiseres bij het verzoek tot subsidievaststelling blijkt dat de organisatiekosten € 313.861,- bedragen en niet € 313.000,- waar in het bestreden besluit van uit is gegaan. Hieruit blijkt dat verweerder te veel van eiseres heeft teruggevorderd. Daarmee staat vast dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor wat betreft de hoogte van de subsidievaststelling en het terug te vorderen bedrag. Zij zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit in zoverre te herroepen en de aan eiseres verleende subsidie op € 2.314.411,- vast te stellen en het bedrag van de terugvordering te beperken tot € 183.589,-.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het onder 9. geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de subsidievaststelling en het terug te vorderen bedrag vernietigen, zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit in zoverre te herroepen en de aan eiseres verleende subsidie op € 2.314.411,- vast te stellen en het bedrag van de terugvordering te beperken tot € 183.589,-. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de subsidievaststelling en het terug te vorderen bedrag;
- herroept het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van de subsidievaststelling en het terug te vorderen bedrag;
- bepaalt dat de aan eiseres verleende subsidie op een bedrag van € 2.314.411,- wordt vastgesteld;
- bepaalt dat het bedrag van de terugvordering wordt beperkt tot € 183.589,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. de Grave, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. J. Fransen, leden, in aanwezigheid van J.E. van den Doel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:42
De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.
Artikel 4:44
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidie-ontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, (…)
Artikel 4:45
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel 4:46
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; (…)
Artikel 4:57
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen. (…)
Subsidieverordening Rotterdam 2014
Artikel 3 Bevoegdheid college
Het college besluit over het verstrekken van subsidies.
Het college kan voorwaarden en verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening verbinden. (…)
Artikel 9 Verlening subsidies
In de verleningsbeschikking neemt het college in ieder geval de subsidiabele activiteiten op en de in het kader daarvan te verrichten prestaties of subsidiabele lasten en de eventueel daaraan gerelateerde baten. Voor zover van toepassing wordt hierbij tevens de wijze van bevoorschotting, tussentijdse rapportages, verantwoording, controle en vaststelling en de overige voorwaarden en verplichtingen aangegeven.