4.1.Eiseres heeft ter zitting de beroepsgrond die zich richt tegen de beweerdelijke vaststelling door verweerder dat sprake zou zijn van afwijkingen van meer dan 10% van de prestatieafspraken en dat eiseres daarover niet juist heeft gecommuniceerd ingetrokken. Deze grond zal dan ook niet verder worden besproken.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Eiser betoogt dat het onredelijk is van verweerder om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen dan verleend en de te veel ontvangen subsidie terug te vorderen, omdat de subsidie zowel wat betreft de kosten als de aard is besteed aan de doelstelling van de gemeente. Het aantal aanvragen voor sport- en cultuuractiviteiten betreft weliswaar een prestatieafspraak maar eiseres stelt als subsidieontvanger geen invloed te hebben op het al dan niet behalen van die prestatie. Om die reden is het rigide handhaven van de op voorhand geschatte aantallen niet juist. Daarnaast bleek achteraf dat de bedragen die aan contributie zijn betaald hoger lagen dan voorzien. Ten slotte stelt eiseres dat het niet evenredig is het gehele te veel ontvangen subsidiebedrag terug te vorderen. Eiseres doet daarbij een beroep op haar zwakke liquiditeitspositie.
7. De lagere vaststelling van de subsidie dan de subsidieverlening vanwege het niet-naleven van subsidieverplichtingen is een discretionaire bevoegdheid van verweerder op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de toepassing van het genoemde onderdeel van het artikel moet verweerder een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor betrokkene anderzijds. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor betrokkene nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
8. Zoals hierboven vermeld onder 3., staat vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de prestatieafspraken in de verlenings- en wijzigingsbeschikking over sport- en cultuuraanvragen en zij voor het onderdeel organisatiekosten een bedrag van € 7.000,- aan subsidiemiddelen niet heeft uitgegeven. Verder bestaat er voor partijen geen onduidelijkheid over de inhoud van de prestatieafspraken, de afspraken over de organisatiekosten en de consequenties bij het niet nakomen van deze afspraken die in de verleningsbeschikking en wijzigingsbeschikking zeer duidelijk zijn omschreven. De aantallen te honoreren sport- en cultuuraanvragen zoals deze zijn opgenomen in deze beschikkingen zijn daarbij gebaseerd op gegevens in de subsidieaanvraag van eiseres zelf die zij in de loop van het subsidiejaar 2021 heeft aangevuld. De stelling dat eiseres de subsidie wel heeft besteed aan de doelstelling van de gemeente, maakt niet dat verweerder in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken tot vaststelling van een lager subsidiebedrag van € 2.313.550. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van de lagere vaststelling en terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het bestreden besluit te dienen doelen. De stelling dat eiseres een zwakke liquiditeitspositie heeft is door haar niet onderbouwd met concrete bewijsstukken. Omdat uit de lagere vaststelling volgt dat de voorschotten onverschuldigd zijn betaald, is de terugvordering eveneens noodzakelijk en geschikt om te voorkomen dat eiseres financiële middelen behoudt waar zij geen recht op heeft.
9. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen overgaan tot het vaststellen van een lager subsidiebedrag dan de verlening en het door eiseres te veel ontvangen bedrag aan subsidie over 2021 kunnen terugvorderen. Verweerder heeft echter zelf geconstateerd dat hij is uitgegaan van onjuiste bedragen en in het verweerschrift vermeld dat uit de financiële verantwoording van de accountant van eiseres bij het verzoek tot subsidievaststelling blijkt dat de organisatiekosten € 313.861,- bedragen en niet € 313.000,- waar in het bestreden besluit van uit is gegaan. Hieruit blijkt dat verweerder te veel van eiseres heeft teruggevorderd. Daarmee staat vast dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor wat betreft de hoogte van de subsidievaststelling en het terug te vorderen bedrag. Zij zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit in zoverre te herroepen en de aan eiseres verleende subsidie op € 2.314.411,- vast te stellen en het bedrag van de terugvordering te beperken tot € 183.589,-.