ECLI:NL:RBROT:2024:6850

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/10/666561 / HA ZA 23-864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de verkoopopbrengst van een woning en verrekening van vorderingen tussen ex-samenwoners

In deze zaak hebben partijen, [eiser] en [gedaagde], die een relatie hebben gehad, een geschil over de verdeling van de verkoopopbrengst van een woning in [plaatsnaam 3] die zij samen hebben gekocht en inmiddels hebben verkocht. De netto-verkoopopbrengst van € 100.770,26 wordt door de notaris in depot gehouden. [eiser] vordert dat de rechtbank de netto-verkoopopbrengst bij helfte verdeelt en daarnaast verschillende vorderingen van hem op [gedaagde] toewijst, waaronder een gebruiksvergoeding en vergoedingen voor hypotheeklasten en andere kosten. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. De rechtbank oordeelt dat de verkoopopbrengst van de woning in [plaatsnaam 3] bij helfte moet worden verdeeld, maar dat [eiser] geen recht heeft op een gebruiksvergoeding, omdat partijen stilzwijgend zijn overeengekomen dat [gedaagde] de lasten van de woning zou dragen. De rechtbank wijst ook enkele vorderingen van [eiser] toe, zoals de terugbetaling van een lening aan [gedaagde] en de vergoeding van kosten voor de aankoopbegeleiding van de woning in [plaatsnaam 2]. Na verrekening van de vorderingen resteert er een bedrag van € 259,78 dat [gedaagde] aan [eiser] moet betalen. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/666561 / HA ZA 23-864
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. G.A. Verhoeven te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te Vlaardingen ,
gedaagde,
advocaat mr. I. Correljé te Hoek van Holland.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De kern van de zaak

Partijen hebben samengeleefd en twisten over de verdeling van de verkoopopbrengst van een woning in [plaatsnaam 3] die zij samen gekocht hebben maar die intussen verkocht is. Daarnaast stellen partijen verschillende vorderingen op elkaar te hebben. De rechtbank zal in dit vonnis de wijze van verdeling van de verkoopopbrengst vaststellen en zal ook beslissen op de verschillende vorderingen van partijen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van deze rechtbank van 13 december 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de akte overlegging aanvullende producties en wijziging van eis van [eiser] van 24 januari 2024, met producties 16 tot en met 20;
- de brief van de rechtbank van 31 januari 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 8 mei 2024;
- de brief van de rechtbank van 27 maart 2024 met daarin een zittingsagenda;
- het B3-formulier van [gedaagde] van 12 april 2024, met een reactie op de wijziging van de eis en één productie;
- het B16-formulier van [eiser] van 17 april 2024;
- de e-mail van de rechtbank van 1 mei 2024, met daarin een aanvullende zittingsagenda;
- de akte overlegging producties 21 en 22 van [eiser] van 3 mei 2024, met producties 21 en 22;
- de e-mail van [gedaagde] van 3 mei 2024 met daarbij drie producties;
- de mondelinge behandeling van 8 mei 2024.
2.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een relatie gehad. In 2015 zijn zij gaan samenwonen in de woning van [eiser] aan [adres 1] (hierna: de woning in [plaatsnaam 1] ).
3.2.
In 2018 hebben partijen samen een woning in [plaatsnaam 2 ] gekocht, aan [adres 2] (hierna: de woning in [plaatsnaam 2 ] ). Zij zijn toen in die woning gaan samenwonen. [eiser] heeft de woning in [plaatsnaam 1] verkocht.
3.3.
In 2019 zijn partijen uit elkaar gegaan. De woning in [plaatsnaam 2 ] is verkocht en [eiser] is verhuisd naar een huurwoning. Partijen hebben toen voor [gedaagde] op beider naam (en met een hypothecaire lening op beider naam) een woning gekocht in [plaatsnaam 3] aan [adres 3] (hierna: de woning in [plaatsnaam 3] ). [gedaagde] heeft in die woning gewoond en heeft alle lasten van die woning betaald tot aan de verkoop daarvan in 2023.
3.4.
De netto-verkoopopbrengst van de woning in [plaatsnaam 3] van € 100.770,26 wordt door de notaris in depot gehouden conform afspraak tussen partijen, gemaakt nadat [eiser] beslag had laten leggen ten laste van [gedaagde] onder de notaris.

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de wijze van verdeling van de netto verkoopopbrengst van de woning in [plaatsnaam 3] gelast door te bepalen dat de netto verkoopopbrengst van € 100.770,26 tussen partijen bij helfte wordt verdeeld, met dien verstande dat het aandeel van eiser wordt verhoogd met de vorderingen onder II tot en met XI, althans voor een bedrag dat door de rechtbank in goede justitie wordt bepaald;
en [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van:
II. een gebruiksvergoeding ter hoogte van het aandeel van [eiser] in de woonlasten van de woning in [plaatsnaam 3] over de periode van 31 augustus 2020 en met 22 december 2023, ten bedrage van € 8.831,83;
III. € 515,00 als vergoeding voor het aandeel van [eiser] in de verkochte gezamenlijke inboedel;
IV. € 2.286,93 als vergoeding voor het aandeel van [gedaagde] in de hypotheeklasten van de woning in [plaatsnaam 2 ] ;
V. € 4.189,14 als vergoeding voor het aandeel van [gedaagde] in de VvE-lasten van de woning in [plaatsnaam 2 ] ;
VI. € 1.000,00 ter zake de courtage voor de aankoopbegeleiding voor de woning in [plaatsnaam 2 ] ;
VII. € 504,81 als vergoeding van het aandeel van [gedaagde] in de notariële overdrachtslasten van de woning in [plaatsnaam 3] ;
VIII. € 6.874,68 als terugbetaling van de geldlening, subsidiair ongedaanmaking van de door [eiser] uitgevoerde onverschuldigde betalingen;
IX. de wettelijke rente over de onder II tot en met VIII gevorderde bedragen vanaf 18 augustus 2023, de datum van verzuim;
X. € 942,59 aan buitengerechtelijke kosten; en
XI. de proceskosten en de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Uitgangspunt: bij het vaststellen van de verdeling kan de rechtbank afwijken van hetgeen is gevorderd

5.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, kan de rechter de verdeling op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij moet, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd, en hij hoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631, NJ 1999, 550).
De opbrengst van de woning in [plaatsnaam 3] moet bij helfte worden verdeeld (vordering I)
5.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar geweest van de woning in [plaatsnaam 3] . Alleen [gedaagde] heeft in die woning gewoond, maar [eiser] heeft meegetekend voor die woning en de bijbehorende hypotheek omdat [gedaagde] ten tijde van de aankoop in 2019 geen verblijfsvergunning had. De woning is in 2023 verkocht en [eiser] maakt aanspraak op de helft van de overwaarde.
5.3.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat [eiser] niets heeft geïnvesteerd in de woning in [plaatsnaam 3] noch heeft meebetaald aan de maandlasten van die woning, en dat [eiser] daarom geen recht heeft op een deel van de overwaarde. Dat verweer snijdt geen hout. Immers, dat de aandelen van partijen in de woning gelijk zijn is door [gedaagde] niet betwist, en uitgangspunt van de wet is dat deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel delen in de voordelen die een gemeenschappelijke goed oplevert (artikel 3:172 BW), zulks behoudens een andersluidende afspraak.
5.4.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat een andersluidende afspraak is gemaakt. Volgens de verklaring van [gedaagde] ter zitting hebben partijen afgesproken dat [eiser] afstand zou doen van zijn aandeel in de woning in [plaatsnaam 3] zonder aanspraak te maken op een deel van de overwaarde, zodra [gedaagde] de woning op zijn eigen naam zou kunnen laten stellen, dus zodra hij een verblijfsvergunning zou hebben. De verwachting was, aldus [gedaagde] ter zitting, dat dat maar twee maanden zou duren.
5.5.
[eiser] betwist dat hij afstand heeft gedaan van de overwaarde bij verkoop van de woning in [plaatsnaam 3] . Volgens [eiser] heeft de financieel adviseur van partijen in een gesprek waarbij ook [gedaagde] aanwezig was, bevestigd dat de overwaarde 50/50 verdeeld zou worden. [gedaagde] kan zich dat niet herinneren.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu [eiser] het bestaan van een andersluidende afspraak ter zitting gemotiveerd heeft betwist, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verklaring ter zitting nader met feiten te onderbouwen en zodoende [eiser] in staat te stellen deugdelijk verweer te voeren. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Over de totstandkoming van de gestelde afspraak heeft [gedaagde] niets gesteld. Waarom de gestelde afspraak is gemaakt, waar en wanneer die afspraak is gemaakt en wie daarbij aanwezig was, is door [gedaagde] niet toegelicht. Aldus heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank zijn verweer, gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] , onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen (nog daargelaten dat [gedaagde] geen specifiek en concreet bewijs van de gestelde afspraak heeft aangeboden).
5.7.
Gelet op het voorgaande moet de verkoopopbrengst van de woning in [plaatsnaam 3] bij helfte tussen partijen worden verdeeld, met dien verstande dat daaruit eerst de aan het depot verbonden kosten moeten worden betaald en dat [gedaagde] vervolgens uit zijn deel de vordering van [eiser] moet voldoen die overblijft na verrekening van alle hierna te bespreken vorderingen.
Vorderingen over een weer uit inleg van partijen in de woningen in [plaatsnaam 2 ] en [plaatsnaam 3]
5.8.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden over het volgende:
- [eiser] heeft € 17.323,50 méér ingelegd in de woning in [plaatsnaam 2 ] dan [gedaagde] , maar hij heeft € 5.452,72 minder dan [gedaagde] ontvangen uit de verkoop van die woning. [eiser] heeft uit dien hoofde een vordering van ((€ 17.323,50 + € 5.452,72) : 2 =) € 11.388,11 op [gedaagde] .
- [gedaagde] heeft € 49.174,78 ingelegd in de woning in [plaatsnaam 3] en [eiser] heeft € 1.009,62 ingelegd in die woning. [gedaagde] heeft uit dien hoofde een vordering van ((€ 49.174,78 -/- € 1.009,62) : 2 =) € 24.082,58 op [eiser] .
[eiser] komt geen gebruiksvergoeding toe voor de woning in [plaatsnaam 3] (vordering II)
5.9.
[eiser] vordert een gebruiksvergoeding voor gemist gebruik en genot van de woning in [plaatsnaam 3] , begroot op de helft van de woonlasten. [gedaagde] voert verweer.
5.10.
De rechtbank wijst deze vordering af. Partijen hebben de woning in [plaatsnaam 3] gekocht zodat [gedaagde] daar zou kunnen gaan wonen. Dat [eiser] geen gebruik van de woning zou maken, was dus bij de aankoop van die woning bekend. Desondanks hebben partijen niet afgesproken dat [gedaagde] aan [eiser] een vergoeding voor het gemiste genot van de woning zou betalen. Kennelijk waren partijen het erover eens dat het voldoende zou zijn als [gedaagde] alle lasten verbonden aan de woning voor zijn rekening zou nemen, en dat heeft [gedaagde] ook gedaan. Gelet op deze stilzwijgende afspraak kan [eiser] nu geen aanspraak maken op een gebruiksvergoeding.
De vordering tot vergoeding van de helft van de waarde van de verkochte inboedel uit de woning in [plaatsnaam 2 ] (vordering III) wordt afgewezen
5.11.
[eiser] stelt dat hij gezamenlijke inboedel in de woning in [plaatsnaam 2 ] heeft achtergelaten toen hij daar in april 2020 is vertrokken en dat [gedaagde] een deel daarvan heeft verkocht. [eiser] schat de verkoopwaarde van de verkochte spullen op € 1.030,00 en vordert vergoeding van de helft van dat bedrag. [gedaagde] betwist dat hij spullen heeft verkocht of heeft meegenomen en betwist dat de inboedel nog iets waard was. Volgens [gedaagde] heeft [eiser]
de meeste spullen laten weghalen door een tweedehandswinkel en weggegeven aan vrienden. [eiser] heeft in de dagvaarding aangegeven zijn vordering niet nader te kunnen onderbouwen en is tijdens de mondelinge behandeling ook niet ingegaan op de betwisting door [gedaagde] . Gelet hierop wijst de rechtbank deze vordering als onvoldoende onderbouwd af.
[eiser] heeft recht op vergoeding van de helft van de door hem betaalde woonlasten van de woning in [plaatsnaam 2 ] vanaf april 2020 (vorderingen IV en V)
5.12.
[eiser] betaalde maandelijks de hypotheeklasten voor de woning in [plaatsnaam 2 ] , evenals de maandelijkse bijdrage aan de VvE. Dat heeft hij ook gedaan nadat hij uit deze woning is vertrokken in april 2020, tot en met de verkoop van deze woning. [eiser] vordert vergoeding van de helft van de hypotheeklasten die hij sinds april 2020 heeft betaald, en van de helft van de VvE-bijdragen die hij sinds oktober 2018 heeft betaald. [gedaagde] voert verweer. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij iedere maand € 1.200,00 voor de gemeenschappelijke huishouding aan [eiser] betaalde. Dit is door [eiser] niet betwist. [gedaagde] is gestopt met het betalen van deze maandelijkse bijdrage in april 2020, toen partijen uit elkaar zijn gegaan.
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat aan [eiser] geen vordering toekomt over de periode tot april 2020. Immers, in die periode droeg [gedaagde] bij in de kosten van de huishouding en gesteld noch gebleken is dat die bijdrage onvoldoende was. Over de periode vanaf april 2020 heeft [eiser] wel een vergoedingsvordering op [gedaagde] . [gedaagde] moet als deelgenoot immers voor de helft bijdragen in de kosten van de gemeenschap (artikel 3:172 BW).
5.14.
Van april 2020 tot aan de verkoop van de woning in [plaatsnaam 2 ] in september 2020 heeft [eiser] € 4.573,86 aan hypotheeklasten en € 2.430,18 aan VvE-bijdragen voor de woning in [plaatsnaam 2 ] betaald, derhalve totaal € 7.004,04. [eiser] heeft dus een vordering voor de helft van dat bedrag, te weten € 3.502,02, op [gedaagde] .
[eiser] heeft recht op vergoeding van de helft van de kosten van de makelaar voor de aankoopbegeleiding van de woning in [plaatsnaam 2 ] (vordering VI)
5.15.
[eiser] heeft uit de verkoopopbrengst van zijn woning in [plaatsnaam 1] € 2.000,00 betaald aan de makelaar voor de aankoopbegeleiding van de woning in [plaatsnaam 2 ] . [eiser] vordert vergoeding van de helft van dat bedrag (€ 1.000,00) van [gedaagde] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] deze vordering erkend. Deze vordering wordt daarom toegewezen..
[eiser] heeft recht op de helft van het bedrag dat hij heeft betaald aan de notaris in verband met de aankoop van de woning in [plaatsnaam 3] (vordering VII)
5.16.
Deze vordering betreft de helft van het bedrag van € 1.009,62 genoemd in 5.8 en is al verwerkt in het bedrag van € 24.082,58 genoemd in 5.8.
[gedaagde] moet het van [eiser] geleende geld terugbetalen (vordering VIII)
5.17.
[eiser] stelt dat hij € 6.874,68 aan [gedaagde] heeft geleend en hij vordert terugbetaling van dat bedrag. [gedaagde] heeft deze vordering ter zitting erkend. Hij moet dit bedrag dus, zoals gevorderd, terugbetalen aan [eiser] .
De vordering tot vergoeding van wettelijke rente (vordering IX) wordt afgewezen
5.18.
[eiser] vordert vergoeding van de wettelijke rente over de onder II tot en met VIII gevorderde bedragen vanaf 18 augustus 2023. Per brief van 2 augustus 2023 heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld tegen 18 augustus 2023. Deze ingebrekestelling heeft alleen betrekking op het geleende geld. Door deze ingebrekestelling is [eiser] dus alleen in verzuim geraakt voor wat betreft de terugbetaling van het geleende geld. Voor de andere vorderingen heeft [eiser] geen ingebrekestelling verstuurd en is de wettelijke rente dus niet eerder toewijsbaar dan vanaf de dag van de dagvaarding. Echter, omdat de vorderingen van [eiser] worden verrekend met de vordering van [gedaagde] van € 24.082,58 genoemd in 5.8 (zie 5.23 hierna) en deze verrekening terugwerkt tot het moment waarop die vordering van [gedaagde] is ontstaan, is [gedaagde] geen wettelijke rente verschuldigd (artikel 6:129 lid 1 BW).
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen
5.19.
[eiser] vordert buitengerechtelijke kosten van [gedaagde] . De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking. Het is namelijk niet gesteld of gebleken dat [eiser] [gedaagde] voor deze vergoeding heeft aangemaand overeenkomstig de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
De vordering tot vergoeding van beslagkosten wordt toegewezen, de overige proceskosten worden gecompenseerd
5.20.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de beslagkosten. Beslagkosten kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). Volgens [gedaagde] was het beslag onnodig omdat hij bereid was de verkoopopbrengst van de woning in [plaatsnaam 3] bij de notaris in depot te zetten. Volgens [eiser] waren er echter signalen dat [gedaagde] niet akkoord zou gaan met een verdeling van de verkoopopbrengst bij helfte. Dit laatste is door [gedaagde] ter zitting erkend. Het beslagverlof was volgens [eiser] al verleend voordat [gedaagde] had aangeboden om de verkoopopbrengst in depot te laten zetten. Dit is door [gedaagde] niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze feiten dat het beslag niet onnodig was en is het daarom redelijk dat de beslagkosten voor rekening van [gedaagde] komen. De vordering tot betaling van de beslagkosten zal dan ook worden toegewezen. De beslagkosten worden zoals gevorderd begroot op (€ 93,39 + € 270,16 =) € 363,55 voor kosten deurwaardersexploten en € 1.214,00 voor salaris advocaat (1 punt x tarief IV), in totaal € 1.577,55. Het griffierecht dat [eiser] heeft betaald voor het beslagverzoek is in mindering gebracht op het griffierecht dat hij heeft betaald in de hoofdprocedure. Daarom is dit niet meegenomen in berekening van de beslagkosten.
5.21.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat de beslagkosten worden voldaan door verrekening als bepaald in 5.23.
5.22.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-samenlevers) zullen de overige proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. In hetgeen [eiser] heeft aangevoerd, te weten dat het geschil een zakelijke rechtsstrijd betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te beslissen.
Slotsom
5.23.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] van [gedaagde] te vorderen heeft een bedrag van € 11.388,11 (zie 5.8) plus € 3.502,02 (zie 5.14) plus € 1.000,00 (zie 5.15) plus € 6.874,68 (zie 5.17) plus € 1.577,55 (zie 5.20) is € 24.342,36. [gedaagde] heeft van [eiser] te vorderen een bedrag van € 24.082,58 (zie 5.8). Na verrekening resteert voor [eiser] dus een vordering van (€ 24.342,36 -/- € 24.082,58 =) € 259,78 op [gedaagde] . [gedaagde] moet dat bedrag aan [eiser] betalen. Het ligt voor de hand dat [gedaagde] dat bedrag betaalt uit zijn aandeel in de verkoopopbrengst van de woning in [plaatsnaam 3] . Dat betekent dat van die verkoopopbrengst, na aftrek van de depotkosten, de helft plus € 259,78 aan [eiser] moet worden uitgekeerd, en dat het restant aan [gedaagde] moet worden uitgekeerd. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
5.24.
[eiser] vordert uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis. Daartegen is geen verweer gevoerd zodat de rechtbank het vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat van de netto-verkoopopbrengst van de woning in [plaatsnaam 3] in depot bij de notaris, na betaling van de aan het depot verbonden kosten, de helft plus € 259,78 aan [eiser] toekomt en het overige aan [gedaagde] toekomt;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.
3718/3310/1918