ECLI:NL:RBROT:2024:7055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/6483
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woonwagenstandplaats Dordrecht

Op 26 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door mr. L.F. Buis en mr. J. van Meerkerk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hol. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 mei 2024, waarbij het college een woonwagenstandplaats aan een derde heeft toegewezen. Verzoekers stellen dat deze toewijzing inbreuk maakt op hun culturele identiteit, aangezien zij familieleden hebben die op nabijgelegen standplaatsen wonen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 18 juli 2024. Tijdens de zitting heeft het college toegezegd de bezwaarschriftprocedure af te wachten en dat het besluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar zal worden geschorst. Verzoekers betogen dat deze toezegging onvoldoende garantie biedt, omdat de derde nog steeds maatregelen kan nemen om de toewijzing af te dwingen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat het college heeft toegezegd dat er geen huurovereenkomst zal worden gesloten met de derde tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Hierdoor kan de standplaats in die periode niet worden ingenomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6483

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2], uit [plaats] , verzoekers
(gemachtigden: mr. L.F. Buis en mr. J. van Meerkerk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, het college
(gemachtigde: mr. J.C. Hol).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 29 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het college aan een derde de standplaats [adres 1] (de standplaats) toegewezen. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
1.2.
Zowel het college als verzoekers hebben aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigden van verzoekers, de gemachtigde van het college en mr. D. van de Water, namens het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Met de brief van 12 maart 2024 hebben verzoekers aan het college verzocht om de standplaats aan [verzoeker 2] ( [achternaam] , zoon) toe te kennen. [verzoeker 1] (vader) is eigenaar van de woonwagen op de standplaats [adres 2] . Vader huurt de grond van deze standplaats van Woonbron. De schoonouders van [verzoeker 1] hebben eerder op de standplaats ( [adres 1] ) gewoond. Ook op de standplaatsen [adres 3] en [adres 4] wonen familieleden van verzoekers.
Door [verzoeker 2] de bewoning van de standplaats te ontzeggen en de standplaats te verhuren aan een derde persoon die kennelijk bovenaan de wachtlijst stond, wordt door het college op grove wijze inbreuk gemaakt op de culturele identiteit van verzoekers.
3. Met de brief van 26 maart 2024 heeft het college aan verzoekers medegedeeld geen aanleiding te zien om af te wijken van haar toewijzingsbeleid. Rekening houden met de woonwagencultuur gaat namelijk niet zo ver dat familieleden op een woonwagenlocatie per se naast elkaar moeten wonen. Daarnaast staat [verzoeker 2] ook niet op de wachtlijst.
4. Op 5 april 2024 hebben verzoekers aan het college de aanvraag van [verzoeker 2] voor de inschrijving op de wachtlijst voor een woonwagenstandplaats verzonden. Bij brief van 29 mei 2024 heeft het college bevestigd dat [verzoeker 2] met ingang van de datum van de aanvraag, dus vanaf 5 april 2024, staat ingeschreven op de wachtlijst.
5. Het college heeft vervolgens met het besluit van 29 mei 2024 aan iemand anders (de derde) de standplaats toegewezen omdat door andere standplaatszoekenden die boven deze derde op de wachtlijst stonden geen interesse is getoond.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het verzoek
6. Verzoekers willen met hun verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de voorzieningenrechter de werking van het bestreden besluit schorst, zodanig dat de standplaats niet word toegewezen aan een derde gedurende de stand van het geding, zijnde de bezwaarprocedure en eventuele beroeps- en hoger beroepsprocedure.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Hebben verzoekers een spoedeisend belang?
8.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8.2.
Het college heeft zowel schriftelijk via de mail als op de zitting toegezegd dat het college de bezwaarschriftenprocedure zal afwachten en dat het besluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar zal worden geschorst, zodat aan de derde niet een uitnodiging wordt verstuurd om de huurovereenkomst te bespreken en te tekenen. Met deze derde zal dus niet eerder een huurovereenkomst worden aangaan dan twee weken na de beslissing op bezwaar.
Verzoekers stellen dat de toezegging van het college onvoldoende garantie geeft. De derde aan wie de standplaats is toegewezen kan namelijk nog altijd maatregelen nemen om de toewijzing van de standplaats in rechte af te dwingen. In het besluit staat namelijk dat binnen twee weken een uitnodiging volgt om de huurovereenkomst te bespreken en te tekenen.
8.3.
De voorzieningenrechter vindt dat er onvoldoende spoedeisend belang is.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college de toezegging heeft gedaan dat geen huurovereenkomst zal worden gesloten met de derde tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat degene aan wie de woonwagenstandplaats is toegewezen de toewijzing niet eerder zal kunnen effectueren (door het plaatsen van een woonwagen op de standplaats) dan nadat er sprake is van een met de gemeente ondertekende huurovereenkomst. Nu het college heeft toegezegd de bezwaarschriftenprocedure af te wachten en niet eerder ter zake een huurovereenkomst kan worden aangegaan dan twee weken na de beslissing op bezwaar en tot dat moment geen sprake is van een huurovereenkomst, zal de standplaats in die periode ook niet worden ingenomen. De voorzieningenrechter wijst daarom, nu geen sprake is van een spoedeisend belang, het verzoek af.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.