ECLI:NL:RBROT:2024:7088
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit studiefinanciering en aanvullende beurs op basis van toetsingsinkomen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Vlaardingen en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de hoogte van de aanvullende beurs in het kader van de studiefinanciering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, waarin zijn recht op studiefinanciering voor 2023 was vastgesteld op basis van het inkomen van zijn ouders in het peiljaar 2021. Eiser stelde dat de minister ten onrechte rekening had gehouden met een te hoog inkomen van zijn ouders en dat er geen rekening was gehouden met zijn verzoek om het inkomen van zijn moeder buiten beschouwing te laten, aangezien het contact met haar na de scheiding was verbroken. Daarnaast had eiser verzocht om verlenging van zijn prestatiebeurs vanwege vertraging in zijn studie door een verkeersongeval en Covid-19.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvullende beurs voor januari tot en met september 2023 op € 6,56 per maand had vastgesteld, gebaseerd op het toetsingsinkomen van de ouders. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht van deze gegevens was uitgegaan en dat de hoogte van de aanvullende beurs correct was vastgesteld. Eiser had ook een aanvraag ingediend om het inkomen van zijn moeder buiten beschouwing te laten, maar de minister kon hierop geen beslissing nemen, omdat er nog geen besluit over deze aanvraag was genomen. Bovendien had eiser geen aparte aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn studiefinanciering, wat ook een reden was voor de rechtbank om zijn beroep ongegrond te verklaren.
De rechtbank concludeerde dat de minister de hoogte van de aanvullende beurs juist had vastgesteld en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.