ECLI:NL:RBROT:2024:7098

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
24/6964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor bijzondere bijstand bij huurschuld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die AOW en een klein pensioen ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter aflossing van een huurschuld van ongeveer € 11.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor het aflossen van schulden en er geen dringende redenen waren om verzoeker toch bijstand te verlenen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juli 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de inkomsten van verzoeker ten tijde van het ontstaan van de huurschuld. Verzoeker had aangegeven dat zijn huurschuld was ontstaan door onvoldoende inkomsten, maar het college had dit niet verder onderzocht.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er op dat moment geen dreigende huisuitzetting was, aangezien er nog geen procedure bij de kantonrechter was gestart. Daarom was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, wat betekent dat het college voorlopig geen bijzondere bijstand hoeft toe te kennen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6964

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 5 juni 2024 heeft het college verzoekers aanvraag om bijzondere bijstand voor een huurschuld afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, F. Akhachab als tolk en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoeker ontvangt AOW en een (klein) pensioen. Hij woont in een huurwoning. Op een gegeven moment is er een huurachterstand ontstaan en de achterstand is op dit moment ongeveer € 11.000,-.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verzoeker heeft op 24 mei 2024 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de huurschuld. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend om schulden af te lossen en er geen dringende redenen zijn om verzoeker toch bijzondere bijstand te geven.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Belangenafweging
6. De hoofdregel is dat er geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de aflossing van een schuld. [1] Dit kan anders zijn als de schulden zijn ontstaan op het moment dat iemand over onvoldoende inkomsten beschikte en ook nadien onvoldoende inkomsten had.
7. Verzoeker heeft in zijn aanvraag vermeld dat zijn huurschuld is ontstaan omdat hij te weinig inkomsten had. Het college had dit verder moeten onderzoeken door bij verzoeker nadere informatie op te vragen over de inkomsten van verzoeker en wanneer de schulden zijn ontstaan. Het college heeft dit ten onrechte niet gedaan.
Het college heeft tijdens de zitting gesteld dat in 2020 op verzoeker de kostendelersnorm van toepassing was en dat zijn AOW op dat moment hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Volgens verzoeker zou de huurschuld echter pas in 2021 zijn ontstaan en heeft hij verklaard dat hij al zeven jaar alleen woont. De stelling van het college dat verzoeker ten tijde van het ontstaan van de huurschuld over voldoende middelen van bestaan beschikte, kan dus zonder nader onderzoek niet worden gevolgd.
8. Verzoeker loopt door de huurschuld het risico dat hij zijn woning verliest.
De deurwaarder heeft aangekondigd dat er een procedure zal worden gestart om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te komen. Op dit moment ligt er echter nog geen dagvaarding en is er dus nog geen zittingsdatum bij de kantonrechter bekend. Het college heeft dus nog de mogelijkheid om nader onderzoek te verrichten naar het recht op bijzondere bijstand en in bezwaar met een beter gemotiveerd standpunt te komen. Het college heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat verzoeker pas in aanmerking kan komen voor bijzondere bijstand als een schuldregeling niet mogelijk is. Verzoeker zal er dan ook rekening mee moeten houden dat de enige manier om een ontruiming af te wenden via de weg van een schuldregeling is, ook al wil hij dat liever niet.
9. Omdat er op dit moment nog geen sprake is van een dreigende huisuitzetting, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in het kader van de belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college vooralsnog geen bijzondere bijstand hoeft toe te kennen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit blijkt uit artikel 13, aanhef en onder g, van de Participatiewet.