ECLI:NL:RBROT:2024:7098
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor bijzondere bijstand bij huurschuld
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die AOW en een klein pensioen ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter aflossing van een huurschuld van ongeveer € 11.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor het aflossen van schulden en er geen dringende redenen waren om verzoeker toch bijstand te verlenen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juli 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de inkomsten van verzoeker ten tijde van het ontstaan van de huurschuld. Verzoeker had aangegeven dat zijn huurschuld was ontstaan door onvoldoende inkomsten, maar het college had dit niet verder onderzocht.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er op dat moment geen dreigende huisuitzetting was, aangezien er nog geen procedure bij de kantonrechter was gestart. Daarom was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, wat betekent dat het college voorlopig geen bijzondere bijstand hoeft toe te kennen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.