ECLI:NL:RBROT:2024:7164

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1469
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de moeder bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn moeder. De minister heeft dit verzoek met het besluit van 20 oktober 2021 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 11 februari 2022 is de afwijzing gehandhaafd. Eiser heeft op 19 februari 2021 verzocht om het inkomen van zijn moeder buiten beschouwing te laten, omdat hij een ernstig structureel conflict met haar heeft. De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat eiser geen procesbelang heeft bij een oordeel van de rechtbank, omdat de loskoppeling van het inkomen van zijn moeder niet leidt tot een hogere aanvullende beurs. Eiser stelt dat hij nog steeds studeert en niet weet hoe hoog het inkomen van zijn moeder in de toekomst zal zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser voor de afgelopen jaren niet in een materieel gunstigere positie kan brengen, maar ziet aanleiding om procesbelang aan te nemen voor de komende jaren.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ernstig en structureel conflict in de zin van de wet, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van de aard en ernst van het conflict. De minister heeft terecht geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Brielle, eiser

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn moeder.
1.1.
De minister heeft dit verzoek met het besluit van 20 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 februari 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op 19 februari 2021de minister verzocht om het inkomen van zijn moeder buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van zijn recht op een aanvullende beurs omdat hij een ernstig structureel conflict met zijn moeder heeft.
3. Met het besluit van 20 oktober 2021 heeft de minister het verzoek van eiser afgewezen, omdat er geen sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen eiser en zijn moeder zoals in de wet is bedoeld, waardoor de hoogte van zijn aanvullende beurs afhankelijk blijft van het inkomen van zijn moeder.
4. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is de minister bij zijn primaire besluit gebleven.
5. De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de moeder op basis van haar inkomen de afgelopen drie jaren steeds niet heeft hoeven bijdragen en dat een eventuele loskoppeling van de moeder niet van invloed is op de hoogte van de aanvullende beurs van eiser.
Procesbelang
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog een procesbelang heeft bij een oordeel van de rechtbank. Ook door de loskoppeling van de moeder komt eiser immers niet in aanmerking voor een hogere aanvullende beurs.
7. Procesbelang ontbreekt als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft, niet daadwerkelijk kan worden bereikt of het realiseren van dat resultaat voor hem geen feitelijke, maar hooguit theoretische betekenis kan hebben. Het doel dat eiser met het instellen van het rechtsmiddel wil bereiken, moet hij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor hem niet alleen hypothetische, maar feitelijk betekenis hebben
8. Eiser voert aan dat zijn procesbelang ligt in het feit dat hij nog steeds studeert en hij niet weet hoe hoog het inkomen van zijn moeder, waar hij geen contact mee heeft, in de toekomst zal zijn. Hij weet dan ook niet of de aanvullende beurs in de komende jaren hetzelfde zal blijven.
9. Het voorliggende beroep kan eiser voor wat betreft de afgelopen jaren niet in een materieel gunstigere positie brengen. Zoals ter zitting is besproken ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht wel aanleiding om procesbelang aan te nemen. Eisers beroepsgronden zien immers ook op de aanvullende beurs voor de komende jaren.
Afwijzen verzoek om loskoppeling
10. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er geen enkele vorm van contact met zijn moeder is. Eiser stelt dat er sprake is van fysiek geweld. Hij heeft dit onderbouwd met verschillende verklaringen.
11. Op grond van artikel 3.14, eerste lid, eerste volzin, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan op aanvraag van een studerende de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
11.1.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) bestaat de aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf 2000 in ieder geval, indien sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende.
11.2.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Bsf 2000 is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.
Op grond van het derde lid wordt de ernst van het conflict aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.
11.3.
Volgens de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000 (Stb. 2000, 329) valt wat de aan de hand van een door een ter zake deskundige afgegeven verklaring aan te tonen ernst van het conflict betreft te denken aan een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind dat ontkoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld. Ook kan het gaan om structurele conflicten rond levensovertuiging, geloof en cultuur, waarbij niet met elkaar verdragende levensstijlen in het geding zijn.
11.4.
Op grond van artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 kan de minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
12. Uit wat eiser naar voren heeft gebracht in zijn beroepschrift kan worden afgeleid dat zijn relatie met zijn moeder is verstoord en dat van een normaal contact geen sprake meer is. De rechtbank twijfelt niet aan het feit dat dit voor eiser erg vervelend en pijnlijk moet zijn.
Het gaat echter om de vraag of er sprake is van een ernstig, structureel conflict in de zin van de wet. Dat moet, gelet op artikel 7, derde lid, van het Bsf 2000, blijken uit een verklaring van een deskundige. Eiser heeft bij zijn aanvraag, naast een verklaring van zijn vader, een verklaring van de loopbaanadviseur/studentenondersteuner Zadkine overgelegd maar uit deze verklaring blijkt niet duidelijk wat de aard en ernst is van het conflict tussen eiser en zijn moeder. Eiser is in bezwaar in de gelegenheid gesteld om met een verklaring van een deskundige aan te tonen dat sprake is van emotionele verwaarlozing door zijn moeder. Uit de door eiser overgelegde verklaring van [naam 2] van het Scheepvaart & Transport College (STC) volgt echter niet dat sprake is van een situatie zoals hiervoor onder 11.3. beschreven. Zij geeft aan dat er psychische druk op eiser is gelegd, maar heeft hier geen nadere toelichting over gegeven. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat er sprake is van een ernstig en structureel conflict in de zin van de wet.
Hardheidsclausule
13. In wat door eiser is aangevoerd heeft de minister geen aanleiding hoeven zien tot toepassing van de hardheidsclausule.
14. De hardheidsclausule van artikel 11.5. van de Wsf 2000 (hardheidsclausule) biedt de minister niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op een wettelijke bepaling als de onverkorte toepassing daarvan in het concrete geval in overeenstemming is met de bedoeling van de regelgever en de strekking van de regeling. De hardheidsclausule is bedoeld om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij toepassing van deze wet voordoen. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn in die gevallen waarin de uitvoering van de wet tot gevolgen leidt die de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet heeft voorzien. Daarvan is hier geen sprake. In dit geval heeft de wetgever een regeling in de wet opgenomen voor Weigerachtige of onvindbare ouders. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat in het geval van eiser sprake is van een onvoorzien geval dat zo onbillijk (onredelijk) is, dat verweerder in redelijkheid niet anders kon dan toepassing geven aan de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.