ECLI:NL:RBROT:2024:720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
ROT 22/3265
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van extra trede in salarisschaal voor politieambtenaar met terugwerkende kracht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om met terugwerkende kracht trede 15 van salarisschaal 16 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) toe te kennen. Eiser, werkzaam bij de politie, had zijn verzoek ingediend na een afwijzing door verweerder op 9 september 2021. De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en enkele getuigen. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd om de extra trede toe te kennen, omdat eiser niet in een Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) functie was aangesteld, terwijl verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht om dit te realiseren. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van 8 juli 2022 moet worden vernietigd en dat eiser recht heeft op de extra trede met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2016. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn en moet het betaalde griffierecht van € 184,- worden vergoed. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3265

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Aantjes),
en

de Korpschef van Politie, Verweerder

(gemachtigde: mr. E. Wies en mr. J.B.B. Heinen),

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van verweerder van zijn verzoek om hem met terugwerkende kracht trede 15 van salarisschaal 16 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) toe te kennen.
Verweerder heeft het verzoek van eiser met het besluit van 9 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 juli 2022 op het bezwaar van eiser daartegen is verweerder bij die afwijzing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld, gelijktijdig met zaak ROT 21/4051. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder zijn van de zijde van eiser [naam 1] en [naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verder is namens verweerder verschenen [naam 3], hoofd juridische zaken bij de Nationale Politie (NP).

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiser is sinds [datum] werkzaam bij de politie in verschillende functies. Vanaf 1 september 2005 werkte hij als Diensthoofd Nationale Recherche bij het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD), dat op 1 januari 2013 wijzigde in de Nationale Politie (NP).
Eiser is vanaf 1 november 2009 bij Europol gaan werken als adjunct-directeur, waarvoor aan hem buitengewoon verlof is verleend. Verder is aan hem met ingang van 1 maart 2010 op zijn verzoek eervol ontslag verleend als hoofd Dienst Nationale Recherche. Eiser is met ingang van die datum benoemd tot adviseur van de Korpsleiding en geplaatst in de functie van zogenoemde medewerker ‘nader in te delen’ bij het dienstonderdeel Korpsleiding.
Eiser wordt bezoldigd overeenkomstig schaal 16, trede 14, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
1.2.
Per 1 januari 2013 is aan de schalen 15 tot en met 18 van het Bbp een periodiek toegevoegd. Schaal 16 van het Bbp kent vanaf dat moment 15 treden.
1.3.
Van november 2018 tot september 2021 is aan eiser het samenstel van werkzaamheden opgedragen van programmadirecteur Ondermijning en sinds september 2021 is hij gedetacheerd bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid als kwartiermaker van het Strategisch Kenniscentrum Georganiseerde Criminaliteit.
In de detacheringsovereenkomst is bepaald dat de detachering geen invloed heeft op zijn rechtspositie.
1.4.
Eiser is sinds 1 mei 2011 niet benoemd in een in het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) opgenomen functie.
1.5.
Bij brief van 31 juli 2021 heeft eiser verweerder verzocht om hem met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 trede 15 in salarisschaal 16 van het Bbp toe te kennen.
1.6.
Bij besluit van 9 september 2021 heeft verweerder dit verzoek afgewezen omdat eiser niet is aangesteld in een LFNP-functie.
1.7.
In het bestreden besluit van 8 juli 2022 heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd. Nu eiser geen LFNP-functie is opgedragen, komt hij niet voor toekenning in aanmerking.
2. Verweerder betoogt in het verweerschrift dat het toetsingskader in deze zaak beperkt moet worden tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat eiser verzoekt terug te komen van in rechte onaantastbaar geworden besluiten. De extra trede, waarop eiser aanspraak maakt, is per 1 januari 2013 in het Bbp ingevoerd. Eiser werd op dat moment beloond conform schaal 16, trede 14, van het Bbp. Dat bleef daarna ook zo. Dit betekent dat de salarisbesluiten formele rechtskracht hebben, waartegen eiser niet tijdig heeft geageerd. Het verzoek van eiser is volgens verweerder verder niet toewijsbaar, omdat hij niet een functie vervult en heeft vervuld die is opgenomen in het LFNP. Hij heeft dus geen recht op de extra trede.
Waar het verzoek van eiser de periode na 1 januari 2021 betreft, moet dit verzoek volgens verweerder ook worden afgewezen, omdat hij per die datum (tot aan zijn pensioen) een functioneringstoelage ontvangt. Uit de toelichting op het Bbp volgt dat met de invoering van de trede 15 is bepaald dat de politiefunctionarissen die daarop aanspraak kunnen maken, niet meer in aanmerking komen voor enkele toelagen, waaronder een functioneringstoelage.
3. De rechtbank kan verweerder in zoverre volgen dat eiser inderdaad verzoekt om terug te komen van in rechte vaststaande besluiten. Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 (waarin de CRvB de uitspraak onderschrijft van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131), is het toetsingskader in dit soort zaken echter als volgt.
Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek. Anders dan voorheen beoordeelt de bestuursrechter dus niet meer (ambtshalve) of wat een rechtzoekende aan zijn aanvraag of verzoek ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4. In dit geval heeft verweerder het verzoek van eiser volledig inhoudelijk getoetst. Zowel in het besluit van 9 september 2021 als in het bestreden besluit. Dan kan verweerder zich niet in het verweerschrift alsnog op het standpunt stellen dat enkel getoetst kan worden of sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden.
De rechtbank zal daarom het bestreden besluit en de gronden van eiser daartegen inhoudelijk toetsen.
5. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij geen LFNP-functie had en daarom niet in aanmerking komt voor de extra trede in schaal 16.
5.1
Beide partijen zijn het er over eens dat eiser geen LFNP-functie had, terwijl dit volgens de regelgeving wel had gemoeten. Zoals uit de uitspraak van vandaag in de zaak met nummer ROT 21/4051 volgt heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiser onrechtmatig laten ‘zweven’ binnen zijn organisatie en onvoldoende inspanningen verricht om ervoor te zorgen dat eiser een LFNP-functie kreeg. Bijgevolg kan verweerder in deze zaak eiser niet tegenwerpen dat hij geen LFNP-functie had en daarom niet in aanmerking komt voor de trede. Daarnaast acht de rechtbank het ook in strijd met goed werkgeverschap om eiser geen extra trede te geven en anders te behandelen dan collega’s die in dezelfde schaal zaten, terwijl juist verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om te zorgen dat eiser een LFNP-functie kreeg. Deze beroepsgrond slaagt dan ook.
6. Verweerder betoogt verder dat eiser voor de periode na 1 januari 2021 een functioneringstoelage heeft, wat aan de extra trede in de weg staat.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiser had immers geen LFNP-functie, zodat de aan eiser toegekende functioneringstoelage overeenkomstig artikel 16 Bbp moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat artikel 16 Bbp van toepassing is tot schaal 14, terwijl eiser bezoldigd werd overeenkomstig salarisschaal 16.
Een dergelijke buitenwettelijk begunstigende toelage staat niet in de weg aan de extra trede in schaal 16. De rechtbank acht het verder in strijd met goed werkgeverschap om de toegekende functioneringstoelage alsnog terug te vorderen bij toekenning van de extra trede.
Dit betekent dat in het geval van eiser de functioneringstoelage de extra trede niet in de weg staat en dat verweerder dit ook niet met elkaar mag verrekenen.
7. De conclusie is dat het bestreden besluit van 8 juli 2022 moet worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het besluit van 9 september 2021 herroepen, omdat daarin dezelfde onvoldoende motivering voor de afwijzing van de extra trede staat als in het bestreden besluit.
Eiser komt met terugwerkende kracht in aanmerking voor een salaris conform schaal 16, trede 15, van het Bbp. Omdat volgens vaste rechtspraak financiële aanspraken tegen de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar zijn, betekent dit dat deze extra trede tot vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag moet worden toegekend, dat wil zeggen vanaf 1 augustus 2016.
De rechtbank zal dit in het dictum opnemen.
Overschrijding redelijke termijn
8. Eiser verzoekt verder een immateriële schadevergoeding, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
9. Volgens vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:291, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in beginsel overschreden als de bezwaar- en beroepsfase in totaal langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
10. In dit geval heeft verweerder het bezwaarschrift op 8 oktober 2021 ontvangen, terwijl deze uitspraak op 11 januari 2024 wordt gedaan. Daarom is de redelijke termijn met ongeveer drie maanden overschreden, waarbij de totale overschrijding naar boven wordt afgerond. Uitgaande van deze overschrijding heeft eiser recht op een immateriële schadevergoeding van € 500,-.
De afhandeling van het bezwaar heeft ongeveer twee en een halve maand geduurd, terwijl de behandeling van het beroep niet meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De rechtbank is daarom binnen de voor haar geldende termijn gebleven, zodat de overschrijding is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Gelet hierop moet verweerder deze schadevergoeding betalen.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond. Verweerder moet het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Omdat niet is gebleken dat in bezwaar om toekenning van een proceskostenvergoeding is verzocht, terwijl dat in de bezwaarfase op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb noodzakelijk is voor een vergoeding, bestaat geen aanleiding om tot een vergoeding voor die fase over te gaan. Het bezwaarschrift is overigens ook door eiser zelf opgesteld.
Van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 8 juli 2022;
  • herroept het besluit van 9 september 2021;
  • bepaalt dat eiser vanaf 1 augustus 2016 tot aan zijn pensionering recht heeft op een salaris conform trede 15 van schaal 16 van het Besluit bezoldiging politie;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzitter, en mrs. E.J. Rutten en R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 januari 2024.
de voorzitter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.