ECLI:NL:RBROT:2024:7244

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
FT EA\23.865
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering met hardheidsclausule

In deze zaak heeft verzoekster, mevrouw [verzoekster], een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld tijdens een zitting op 12 januari 2024. De rechtbank oordeelt dat verzoekster in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen en dat het redelijkerwijs te voorzien is dat zij niet in staat zal zijn haar schulden te voldoen. Een belangrijke voorwaarde voor toelating tot de schuldsaneringsregeling is dat verzoekster in de afgelopen drie jaar te goeder trouw is geweest ten aanzien van haar schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een aantal schulden heeft die niet te goeder trouw zijn ontstaan, waaronder een schuld aan BNP Paribas van € 20.414,95 en een recente schuld aan [persoon B] van € 6.930,94. Ondanks het ontbreken van goede trouw, kan het verzoek worden toegewezen op basis van de hardheidsclausule, omdat verzoekster haar omstandigheden onder controle heeft gekregen. Verzoekster heeft haar onderneming gestaakt en staat sinds 25 januari 2024 onder beschermingsbewind. De rechtbank heeft besloten verzoekster toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, met de voorwaarde dat zij onder beschermingsbewind blijft. De rechtbank is bevoegd deze procedure te openen, aangezien het centrum van voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt. De termijn van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op achttien maanden, te rekenen vanaf 2 februari 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 februari 2024
[verzoekster],
[adres 1] ,
[postcode 1] [woonplaats 1] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van 12 januari 2024.
Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- mevrouw [verzoekster] , verzoekster;
- de heer [persoon A] , schuldhulpverlener bij Zuidweg & Partners.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Toelating tot de schuldsaneringsregeling
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoekster verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden. Verzoekster dient daarnaast ten aanzien van haar schulden in de afgelopen drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift ‘te goeder trouw’ zijn geweest. De rechtbank kan bij deze voorwaarde rekening houden met allerlei omstandigheden. De rechtbank kijkt bijvoorbeeld naar het soort schuld en naar de hoogte van de schuld. Daarnaast wordt gekeken naar het gedrag van verzoekster. Zo wordt gekeken of de schulden verwijtbaar door het eigen handelen van verzoekster zijn ontstaan en wat verzoekster heeft gedaan om haar schulden af te lossen.
Schulden niet te goeder trouw
Verzoekster heeft een aantal schulden die getoetst moeten worden in het kader van de goedetrouwtoets. Het gaat hier met name om de schuld aan BNP Parisbas Leasing (hierna: BNP Paribas) en aan [persoon B] (hierna: [persoon B] ).
BNP Parisbas
Verzoekster heeft op 11 augustus 2022 een schuld laten ontstaan aan BNP Parisbas van € 20.414,95. Over de achtergrond van deze schuld heeft verzoekster ter zitting verklaard dat deze schuld is voortgekomen uit het leasen van een koffiemolen en kassa voor de onderneming, voor een bedrag van € 129,00 per maand. Verzoekster had uiteindelijk onvoldoende inkomsten om het maandbedrag te voldoen, mede doordat het niet mogelijk bleek om een drankvergunning te krijgen voor haar horecaonderneming. De onderneming is uiteindelijk maar een aantal dagen geopend geweest, in november 2022. Verzoekster heeft de koffiemolen en kassa niet teruggegeven aan BNP Parisbas Leasing, omdat een Portugese zakenpartner, die haar geld had geleend, alle apparaten, waaronder de koffiemolen en de kassa, heeft meegenomen. Verzoekster heeft hier geen actie op ondernomen, omdat zij dacht het maandbedrag van € 129,00 wel te kunnen blijven doorbetalen. Dat verzoekster passief bleef in deze situatie is verwijtbaar, ook omdat deze schuld uiteindelijk heel hoog is opgelopen, daarom is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan.
[persoon B]
Daarnaast is verzoekster recentelijk door de rechtbank veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [persoon B] van € 6.930,94. Verzoekster heeft hierover verklaard dat, zo begrijpt de rechtbank, het geschil ging over de vraag of verzoekster nog geld verschuldigd was aan [persoon B] , dat dit geschil al van enkele jaren terug dateert en dat zij het niet eens is met deze uitspraak. Dit is een recente schuld waarvan niet aannemelijk is gemaakt dat die te goeder trouw is ontstaan.
Hardheidsclausule
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Verzoekster heeft zich bereid verklaard om zich onder beschermingsbewind te stellen. Dit is ter zitting in gang gezet en sinds 25 januari 2024 staat zij onder beschermingsbewind.
Daarnaast heeft verzoekster haar onderneming gestaakt, sinds 5 december 2022 is deze opgeheven. Haar financiële huishouding is sinds het staken van de onderneming in grote mate gestabiliseerd. De omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan zijn daarmee onder controle gekomen. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt, mede door het beschermingsbewind, niet in de lijn der verwachting, maar als extra waarborg voegt de rechtbank de voorwaarde toe dat verzoekster gedurende de schuldsaneringsregeling onder beschermingsbewind moet blijven.
Verzoekster zal worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] -1961 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [adres 2] , [postcode 2] [woonplaats 2] ;
- stelt de termijn van de regeling vast op achttien maanden, te rekenen vanaf 2 februari 2024, waardoor deze termijn eindigt op 2 augustus 2025;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. B.A. Cnossen
en tot bewindvoerder mr. D. le Pair,
gevestigd te Postbus 187,
3330 AD Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven en telegrammen;
- bepaalt dat schuldenares zich tijdens de schuldsaneringsregeling onder beschermingsbewind houdt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2024. [1]