ECLI:NL:RBROT:2024:7254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
10/156356-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en zware mishandeling; veroordeling voor het voorhanden hebben van wapens en munitie; poging tot zware mishandeling en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van bedreiging, zware mishandeling, en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging en zware mishandeling, maar veroordeelde hem voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, evenals voor poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte werd in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. Daarnaast werd een taakstraf van 120 uren opgelegd en een vrijheidsbeperkende maatregel ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstig risico voor de veiligheid van anderen vormde, vooral gezien de aanwezigheid van kinderen in de woning waar het vuurwapen werd aangetroffen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/156356-22
Datum uitspraak: 27 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F. Koolhof heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 primair (zware mishandeling) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 (bedreiging), 2 (voorhanden hebben vuurwapen en munitie), 3 subsidiair (poging tot zware mishandeling) en 4 (mishandeling) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf en een halve maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van drie jaren, met daarin een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor de [adres 2] te Barendrecht, de gehele Vossiusstraat te Vlaardingen en de gehele Aarnoudstraat te Rotterdam en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel. Bij het overtreden van deze verboden vordert de officier van justitie de toepassing van (telkens) 1 week hechtenis, met een maximum van 6 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feit 3 primair – zware mishandeling)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak (feit 1 – bedreiging)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat de verdachte ter plaatse aan de verbalisanten heeft verklaard dat hij de aangeefster zou gaan schieten en een pistool zou pakken als de ruzie niet stopte.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging niet bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Op basis van de aangifte en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op 22 juni 2022 de ten laste gelegde woorden ‘dat hij niets meer te verliezen heeft’ en ‘bleek over haar kleren gaat gooien’ heeft geuit tegen de aangeefster. Deze bewoordingen leveren echter geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op.
De verdachte ontkent de andere bewoordingen uit de tenlastelegging tegen aangeefster te hebben geuit. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte ter plaatse aan de verbalisanten heeft afgelegd moet worden uitgesloten van het bewijs omdat verzuimd is aan hem de cautie te geven. Nu de verklaring van de aangeefster door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund, acht de rechtbank het uiten van de overige bewoordingen uit de tenlastelegging onvoldoende bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt
daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering (feit 2 – voorhanden hebben vuurwapen en munitie)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en hiertoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode wetenschap en beschikkingsmacht had over het aangetroffen vuurwapen en de munitie.
4.3.2.
Beoordeling
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte in de periode van 1 februari 2022 tot en met 22 juni 2022 te Barendrecht en/of in Nederland, een vuurwapen en munitie als omschreven in het onder 2 tenlastegelegde feit, voorhanden heeft gehad. Daarvoor is onder meer vereist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het in de woning aangetroffen pistool met de bijbehorende munitie en dat hij daarover kon beschikken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verbalisanten op 22 juni 2022 een pistool met bijbehorend kogelpatroon in een blauw tasje in de woning van de verdachte en zijn toenmalige partner [slachtoffer 1] te Barendrecht hebben aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om een pistool merk Ekol, model Firat Compact met één kogelpatroon in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij het vuurwapen en de munitie van een jongen als onderpand had gekregen. Hij heeft dat wapen ook gezien en gegoogled. In januari 2022 heeft hij dit wapen meegenomen naar zijn eigen appartement en het daar verstopt. Vervolgens heeft hij, naar eigen zeggen, het vuurwapen en de munitie medio februari 2022 meegenomen naar de woning van [slachtoffer 1] in Barendrecht, alwaar zij samen zijn gaan wonen. Het kan derhalve niet anders zijn dan dat verdachte wist dat hij bovengenoemd wapen en bijbehorende munitie in zijn woning had en dat hij daarover ook feitelijk kon beschikken. Dat verdachte, zoals hij stelt, niet wist dat [slachtoffer 1] het tasje waarin het vuurwapen en het kogelpatroon zat op enig moment binnen de woning heeft verplaatst, doet daar niet aan af. De verdachte stelt dat hij niet wist dat het vuurwapen nog steeds in de woning aanwezig was, omdat hij dacht dat [slachtoffer 1] het vuurwapen had weggegooid. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Het verweer wordt verworpen.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewijswaardering (feit 3 subsidiair – poging tot zware mishandeling)
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet, ook in voorwaardelijke vorm.
4.4.2.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend is bewezen dat het de verdachte is geweest die op 19 november 2023 zijn (ex-)vriendin [slachtoffer 2] (hierna: de aangeefster) meermalen in het gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de aangeefster een paar harde klappen in haar gezicht heeft gegeven. Hij heeft naar eigen zeggen blind van woede behoorlijk op haar ingeslagen. Verdachte zelf gebruikte daarvoor op de terechtzitting zelfs het woord “gebeukt”.
Uit de rapportage van de forensisch arts blijkt dat er bloeduitstortingen op het voorhoofd, rondom het linker oog, rondom het rechter oog, aan de binnenzijde van de onderlip, de mondhoek en de buitenzijde van de onderlip van de aangeefster zijn geconstateerd. Ook heeft de aangeefster als gevolg van de door de verdachte gegeven klappen een breuk van het neusbeen opgelopen. De verwachte genezingsduur van een gebroken neus bedraagt vier tot zes weken. Uit de rapportage van de forensisch arts blijkt niet dat geen verbetering en herstel te verwachten valt, waardoor geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is. De door de verdachte gepleegde geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
4.4.3.
Conclusie
Het onder 3 subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewijswaardering (feit 4 – mishandeling)
De verdediging heeft zich met betrekking tot dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte heeft enkel het stompen tegen het gezicht van [slachtoffer 2] bekend. De overige ten laste gelegde geweldshandelingen heeft hij ontkend. De rechtbank acht het schoppen tegen het lichaam en het bij de hals beet pakken echter wel bewezen, nu de aangifte van [slachtoffer 2] op die punten wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [naam getuige] en het proces-verbaal van bevindingen met volgnummer 3.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, het onder 3 subsidiair en het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij
in de periode van 1 februari 2022 tot en met 22 juni 2022 te Barendrecht, in ieder geval in Nederland, een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, van het merk/type: Ekol Firat Compact, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie
in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een kogelpatroon van het kaliber .32
voorhanden heeft gehad;
3.
subsidiair
hij
op 19 november 2023 te Capelle aan den IJssel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] ,
meermalen met kracht op/tegen de neus en het
gezicht heeft gestompt, geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij
op 19 november 2023 te Capelle aan den IJssel
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht
- te slaan/stompen op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] en
- te schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 2] bij de keel/hals beet te pakken .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
De eendaadse samenloop van:

3.subsidiair: poging tot zware mishandeling;

en
4.
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie in een woning waar ook de drie kinderen van zijn toenmalige partner woonden. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich mee. Het is bovendien niet ondenkbaar dat een van de kinderen het vuurwapen zou vinden. De rechtbank vindt dit zeer onverantwoord en rekent dit de verdachte zwaar aan.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en aan mishandeling van zijn (ex-)vriendin [slachtoffer 2] . Met dit handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar persoonlijke en lichamelijke integriteit en haar pijn en letsel bezorgd. De rechtbank acht dit gedrag zeer kwalijk en zeer vernederend voor de aangeefster.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclasseringsrapport
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 maart 2024. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
Er lijkt sprake te zijn van een beginnend patroon van mishandeling van (ex-)vriendinnen, hetgeen volgens de verdachte met name plaatsvindt wanneer er sprake is van een (dreigende) relatiebreuk. Vanwege de aard van de verdenking beschouwt de reclassering de huisvesting ten tijde van de verdenking(en), de partnerrelatie en het psychosociaal functioneren van de verdachte als delict gerelateerd. De verdachte trok kort na de start van de relatie met aangeefster 1 bij haar in en aangeefster 2 is in september 2023 bij hem
ingetrokken, nadat zij drie weken een relatie hadden. De verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk verlatingsangst heeft en dat hij moeilijk om kan gaan met onrecht. De verdachte erkent dat er binnen zijn relaties telkens problemen ontstaan en heeft ondanks de aanwezigheid van problematiek binnen partnerrelaties, deze relaties aangehouden in plaats afstand ervan te hebben genomen. Dit maakt dat zijn houding als mogelijk delict gerelateerd wordt gezien. Omdat sprake zou zijn geweest van cocaïne gebruik voorafgaand aan de verdenkingen wordt middelengebruik mogelijk delict gerelateerd geacht. Er is sprake van beschermende en stabiele factoren. De verdachte heeft inmiddels een eigen woning, die hij net voor zijn huidige detentie heeft gekocht. Verder kan hij na zijn detentie zijn werkzaamheden voortzetten. Voorts is het positief dat zijn ouders hem steunen.
De relatie met beide aangeefsters is verbroken. In het kader van slachtofferbewust denken wordt gedacht aan een contact- en locatieverbod met beide aangeefsters. De verdachte wenst te worden behandeld voor zijn verlatingsangst en hij komt daartoe gemotiveerd over. Een behandeling lijkt geïndiceerd om tot gedragsverandering te komen en het recidiverisico te beperken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij Fivoor Reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod, een locatieverbod (zonder elektronische monitoring) en het meewerken aan middelencontrole.
Psychologisch onderzoek
Over de verdachte is een pro Justitia-rapportage opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [persoon A] . De onderzoeker heeft op 28 februari 2024 de rapportage uitgebracht. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, lichte stoornissen in alcohol-
en cocaïnegebruik, een anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische,
borderline en antisociale trekken en van een partner-relatieprobleem. Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De onderzoeker stelt ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gepleegd op 19 november 2023 dat de psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte heeft beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om die strafbare feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien de ontkenning kan ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gepleegd op 22 juni 2022 niet worden geduid of er vanuit de psychische stoornis sprake was van beïnvloeding van de gedragskeuzes en gedragingen. Voor de feiten die zijn gepleegd op 19 november 2023 kan worden gesteld dat de psychische stoornis maakt dat de verdachte onder druk een verminderde vrijheid heeft over zijn denken, voelen en handelen, hetgeen bij hem leidt tot overzichtsverlies en tot impulsief en ondoordacht handelen. Het egocentrisme en het gebrek aan empathie versterken de neiging om onder druk te reageren met overmatig wantrouwen. De zwakke gewetensfuncties remmen hem niet in het gedrag. Er is een verstoorde emotieregulatie en het toepassen van inadequate coping zoals middelengebruik, wat de impulsiviteit verder kan verslechteren. De verdachte kan de stabiliteit niet behouden in reactie op spanningen in de relatie. Door de overmatige zelfwaardering en het externaliseren, ziet hij geen reden om zijn gedrag bij te sturen en past hij zijn strategieën nauwelijks aan op basis van eerdere ervaringen, zoals het relatieverleden. Uitgaande van de psychische stoornis is de verwachting dat de kans op recidive hoog is. Verdachte lijkt vlot in staat tot het aangaan van een nieuwe intieme relatie, terwijl hij minimaal inzicht toont in de oorzaak en de ernst van zijn verleden van instabiele relaties.
Een beschermende kant van zijn persoonlijkheid is dat hij buiten intieme relaties juist sterk autonoom is. Zo is hij succesvol met werk. Ook is er sprake van een steunend netwerk. Verder is het positief dat hij enige bereidheid toont voor een behandeling. De combinatie van zijn problematiek maakt dat er rekening moet worden gehouden met een blijvend verhoogde recidivekans, met name binnen intieme relaties. Het is gunstig dat er met behandeling mogelijkheden zijn om de recidivekans te verlagen, waarbij het behoud van beschermende factoren van essentieel belang zal zijn.
Behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op recidive te doen afnemen. Om
behandeling een kans van slagen te geven is een vorm van externe motivering noodzakelijk.
Hij toont nu enige bereidheid tot behandeling, maar op de lange termijn is de kans aanwezig dat hij afhaakt, omdat hij weinig lijdensdruk of probleembesef ervaart. Vooral in aanvang is een strikte monitoring van de risico's gewenst. De kans is aannemelijk dat hij in risicovolle situaties kan belanden, zoals middelengebruik of het aangaan van een nieuwe relatie. Bij voorkeur wordt hij naar inzicht van de toezichthouder gecontroleerd op middelengebruik. Daarbij moet rekening worden gehouden met een wachttijd. Voor een ambulante behandeling kan hij terecht bij een forensische behandelinstelling zoals Fivoor, of een soortgelijke instelling, waar men kennis heeft van ontwikkelingsstoornissen en van persoonlijkheidsproblematiek. Bij de behandeling zal het gaan om maatwerk. Er is meer
nodig dan een behandeling gericht op relationeel geweld. Bij voorkeur kan men werken
vanuit een systemisch kader. Er zijn immers spanningen te verwachten bij het gewenste
contactherstel met zijn zoon. Het behandeltraject bestaat uit een delictanalyse, therapie op de impulscontrole en agressieregulatie en het leren voorkomen van middelengebruik. Voor de lange termijn is een vorm van psychotherapie te overwegen. De verdachte toont enig besef van zijn copingstrategieën. De onderzoeker adviseert om bij een eventuele veroordeling de ambulante behandeling en een reclasseringstoezicht aan de verdachte op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafdeel.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekening van het bewezen verklaarde
Nu de conclusie van de psycholoog gedragen wordt door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gevangenisstraf en taakstraf
Gezien de ernst van de strafbare feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Wel is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat met betrekking tot het onvoorwaardelijke deel hiervan kan worden volstaan met de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank ziet – gelet op de adviezen van de psycholoog en de reclassering – aanleiding om aan dit voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen. Gezien de problematiek van de verdachte wordt een proeftijd van drie jaren noodzakelijk geacht. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal naast een gevangenisstraf, ook een taakstraf aan de verdachte opleggen. De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voor de duur van 120 uren aan de verdachte opleggen. Indien de verdachte deze niet of niet naar behoren uitvoert, staan hier 60 dagen hechtenis tegenover.
Gelet op de strafbare feiten, de problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, en een gebiedsverbod voor de straten Vossiusstraat te Vlaardingen en Aarnoudstraat te Rotterdam.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangeefster [slachtoffer 2] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen vuurwapen (omschrijving: omgebouwd gaspistool met patroonmagazijn, Ekol Firat Compact) en de in beslag genomen munitie te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen vuurwapen en de munitie zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang en het bewezen feit is met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan.

9.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.019,00 (zegge: zevenduizend en negentien euro), waarvan een vergoeding van € 1.919,90 (zegge: negentienhonderd en negentien euro) aan materiële schade en een vergoeding van € 5.100,00 (zegge: vijfduizend en honderd euro) aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, met uitzondering van de reiskosten van en naar het politiebureau, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde schadebedrag is billijk en voldoende onderbouwd.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de materiële schade moet worden afgewezen en dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,-.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdediging heeft een bedrag van € 2.000,- niet weersproken en dat bedrag komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen.
Het resterende deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding en het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade, vereist nader onderzoek en levert dan een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 november 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 45, 55, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en onder 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, onder 3 subsidiair en onder 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan
een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich op afspraak bij Fivoor Reclassering op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de
reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Dit ten behoeve van zijn emotieregulatie die mogelijk gepaard gaat met onderliggende problematiek en daaruit voortvloeiende agressie. De behandeling dient gericht te zijn op het relationeel geweld. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met
de aangeefster, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt: [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, woonachtig te [adres 3] , [postcode 2] te Vlaardingen;
4. de veroordeelde bevindt zich, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, niet in de gehele Vossiusstraat te Vlaardingen en de gehele Aarnoudstraat te Rotterdam;
5. de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik inzichtelijk te krijgen, indien de reclassering dit nodig acht. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 (drie) jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1a. zich niet op te houden in de gehele Vossiusstraat te Vlaardingen en de gehele Aarnoudstraat te Rotterdam, gedurende drie jaren na heden;
1b. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, gedurende drie jaren na heden.
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (een) week per overtreding met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool (Omschrijving: Omgebouwd gaspistool met patroonmagazijn, Ekol Firat Compact)
1. STK Munitie;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van het resterende deel van de immateriële schadevergoeding en het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 2.000,- (hoofdsom
, zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mr. dr. M.I. Blagrove en mr. A.M.T.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 22 juni 2022 te Barendrecht
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of
brandstichting,
door die aan die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen -zakelijk weergegeven-
dat hij, verdachte, niets meer te verliezen heeft en/of die [slachtoffer 1] dood gaat maken
en/of haar gaat schieten en/of bleek over haar kleren gaat gooien en vervolgens in
brand gaat steken en/of een pistool gaat pakken, althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 1 februari 2022 tot en met 22 juni 2022 te Barendrecht, in ieder geval in Nederland,
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie
III onder 1 van de Wet wapens en munitie, van het merk/type: Ekol Firat Compact,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie
in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een kogelpatroon van het kaliber .32
voorhanden heeft gehad;
3.
hij
op of omstreeks 19 november 2023 te Capelle aan den IJssel
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken/fracturen aan neus en/of een
gescheurde kaak, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] met kracht meermalen
op/tegen de kaak en/of neus en/of het hoofd/gezicht te stompen/slaan;
subsidiair althans, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 19 november 2023 te Capelle aan den IJssel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] ,
meermalen met kracht op/tegen de kaak en/of neus en/of het
hoofd/gezicht heeft gestompt, geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij
op of omstreeks 19 november 2023 te Capelle aan den IJssel
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door (met kracht)
- te slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht van die [slachtoffer 2] en/of
- te trappen/schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 2] bij de keel/hals beet te pakken en/of (daarbij) de keel van die [slachtoffer 2] dicht
te knijpen.