Er lijkt sprake te zijn van een beginnend patroon van mishandeling van (ex-)vriendinnen, hetgeen volgens de verdachte met name plaatsvindt wanneer er sprake is van een (dreigende) relatiebreuk. Vanwege de aard van de verdenking beschouwt de reclassering de huisvesting ten tijde van de verdenking(en), de partnerrelatie en het psychosociaal functioneren van de verdachte als delict gerelateerd. De verdachte trok kort na de start van de relatie met aangeefster 1 bij haar in en aangeefster 2 is in september 2023 bij hem
ingetrokken, nadat zij drie weken een relatie hadden. De verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk verlatingsangst heeft en dat hij moeilijk om kan gaan met onrecht. De verdachte erkent dat er binnen zijn relaties telkens problemen ontstaan en heeft ondanks de aanwezigheid van problematiek binnen partnerrelaties, deze relaties aangehouden in plaats afstand ervan te hebben genomen. Dit maakt dat zijn houding als mogelijk delict gerelateerd wordt gezien. Omdat sprake zou zijn geweest van cocaïne gebruik voorafgaand aan de verdenkingen wordt middelengebruik mogelijk delict gerelateerd geacht. Er is sprake van beschermende en stabiele factoren. De verdachte heeft inmiddels een eigen woning, die hij net voor zijn huidige detentie heeft gekocht. Verder kan hij na zijn detentie zijn werkzaamheden voortzetten. Voorts is het positief dat zijn ouders hem steunen.
De relatie met beide aangeefsters is verbroken. In het kader van slachtofferbewust denken wordt gedacht aan een contact- en locatieverbod met beide aangeefsters. De verdachte wenst te worden behandeld voor zijn verlatingsangst en hij komt daartoe gemotiveerd over. Een behandeling lijkt geïndiceerd om tot gedragsverandering te komen en het recidiverisico te beperken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij Fivoor Reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod, een locatieverbod (zonder elektronische monitoring) en het meewerken aan middelencontrole.
Bij de verdachte is sprake van een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, lichte stoornissen in alcohol-
en cocaïnegebruik, een anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische,
borderline en antisociale trekken en van een partner-relatieprobleem. Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De onderzoeker stelt ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gepleegd op 19 november 2023 dat de psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte heeft beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om die strafbare feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien de ontkenning kan ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gepleegd op 22 juni 2022 niet worden geduid of er vanuit de psychische stoornis sprake was van beïnvloeding van de gedragskeuzes en gedragingen. Voor de feiten die zijn gepleegd op 19 november 2023 kan worden gesteld dat de psychische stoornis maakt dat de verdachte onder druk een verminderde vrijheid heeft over zijn denken, voelen en handelen, hetgeen bij hem leidt tot overzichtsverlies en tot impulsief en ondoordacht handelen. Het egocentrisme en het gebrek aan empathie versterken de neiging om onder druk te reageren met overmatig wantrouwen. De zwakke gewetensfuncties remmen hem niet in het gedrag. Er is een verstoorde emotieregulatie en het toepassen van inadequate coping zoals middelengebruik, wat de impulsiviteit verder kan verslechteren. De verdachte kan de stabiliteit niet behouden in reactie op spanningen in de relatie. Door de overmatige zelfwaardering en het externaliseren, ziet hij geen reden om zijn gedrag bij te sturen en past hij zijn strategieën nauwelijks aan op basis van eerdere ervaringen, zoals het relatieverleden. Uitgaande van de psychische stoornis is de verwachting dat de kans op recidive hoog is. Verdachte lijkt vlot in staat tot het aangaan van een nieuwe intieme relatie, terwijl hij minimaal inzicht toont in de oorzaak en de ernst van zijn verleden van instabiele relaties.
Een beschermende kant van zijn persoonlijkheid is dat hij buiten intieme relaties juist sterk autonoom is. Zo is hij succesvol met werk. Ook is er sprake van een steunend netwerk. Verder is het positief dat hij enige bereidheid toont voor een behandeling. De combinatie van zijn problematiek maakt dat er rekening moet worden gehouden met een blijvend verhoogde recidivekans, met name binnen intieme relaties. Het is gunstig dat er met behandeling mogelijkheden zijn om de recidivekans te verlagen, waarbij het behoud van beschermende factoren van essentieel belang zal zijn.
Behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op recidive te doen afnemen. Om
behandeling een kans van slagen te geven is een vorm van externe motivering noodzakelijk.
Hij toont nu enige bereidheid tot behandeling, maar op de lange termijn is de kans aanwezig dat hij afhaakt, omdat hij weinig lijdensdruk of probleembesef ervaart. Vooral in aanvang is een strikte monitoring van de risico's gewenst. De kans is aannemelijk dat hij in risicovolle situaties kan belanden, zoals middelengebruik of het aangaan van een nieuwe relatie. Bij voorkeur wordt hij naar inzicht van de toezichthouder gecontroleerd op middelengebruik. Daarbij moet rekening worden gehouden met een wachttijd. Voor een ambulante behandeling kan hij terecht bij een forensische behandelinstelling zoals Fivoor, of een soortgelijke instelling, waar men kennis heeft van ontwikkelingsstoornissen en van persoonlijkheidsproblematiek. Bij de behandeling zal het gaan om maatwerk. Er is meer
nodig dan een behandeling gericht op relationeel geweld. Bij voorkeur kan men werken
vanuit een systemisch kader. Er zijn immers spanningen te verwachten bij het gewenste
contactherstel met zijn zoon. Het behandeltraject bestaat uit een delictanalyse, therapie op de impulscontrole en agressieregulatie en het leren voorkomen van middelengebruik. Voor de lange termijn is een vorm van psychotherapie te overwegen. De verdachte toont enig besef van zijn copingstrategieën. De onderzoeker adviseert om bij een eventuele veroordeling de ambulante behandeling en een reclasseringstoezicht aan de verdachte op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafdeel.