ECLI:NL:RBROT:2024:7297

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/653637 / FA RK 23-1552 (echtscheiding) en C/10/660606 / FA RK 23-4466 (verdeling)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van goederen in beperkte gemeenschap

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 19 april 2024, wordt de echtscheiding uitgesproken tussen de vrouw en de man, die op 2 juli 2019 in Dordrecht zijn gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland is gelegen. De vrouw verzoekt de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar te bepalen, en de man stemt in met dit verzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek niet is weersproken en dat het in het belang van het kind is, waardoor de hoofdverblijfplaats bij de vrouw wordt vastgesteld.

Daarnaast heeft de rechtbank een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind vastgesteld op € 198,- per maand, te betalen door de man aan de vrouw. De rechtbank heeft ook de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen behandeld, waarbij de vrouw verzoekt om de verdeling op haar voorgestelde wijze vast te stellen. De rechtbank heeft de man gelast om bankafschriften te overleggen van zijn bankrekeningen, zodat de saldi op de peildata kunnen worden vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich verder uit te laten over de bankrekeningen en een eventueel vergoedingsrecht daaruit.

De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen. De rechtbank heeft bepaald dat elk van de partijen de eigen proceskosten draagt, en de beslissing over de verdeling van de gemeenschap is aangehouden tot een latere datum.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummers / rekestnummers: C/10/653637 / FA RK 23-1552 (echtscheiding)
C/10/660606 / FA RK 23-4466 (verdeling)
Beschikking van 19 april 2024 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.C.M. van Lieshout te Capelle aan den IJssel,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W. de Deugd te Dordrecht.
Ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van 5 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De verdere feiten

2.1.
De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling). Bepaald is dat [voornaam minderjarige 1] contact zal hebben met de man als volgt:
  • met ingang van 30 maart 2024 om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur in Bungelland Speelparadijs Rotterdam, Koperstraat 17, 3067 GL te Rotterdam, in het bijzijn van de vrouw, ter overbrugging totdat de begeleide omgang bij Coach Point van start gaat;
  • tijdens het traject bij Coach Point om de week begeleid in (bij voorkeur) de weekenden, waarbij de exacte tijdstippen, duur en locatie in overleg tussen partijen en Coach Point worden vastgesteld, en waarbij de omgang in duur wordt uitgebreid en wordt toegewerkt naar een weekendregeling om de week zonder overnachting zolang de man geen woning heeft en een weekendregeling om de week mét overnachting van vrijdag 18.30 uur tot zondag 17.00 uur zodra de man een woning heeft waar hij [voornaam minderjarige 1] kan ontvangen, waarbij de vrouw [voornaam minderjarige 1] naar de man brengt en de man [voornaam minderjarige 1] naar de vrouw brengt;
  • de vakanties en feestdagen zullen, nadat is toegewerkt naar een weekendregeling met overnachting, tussen partijen in onderling overleg bij helfte worden gedeeld.

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
Beide partijen verzoeken over en weer de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
3.1.3.
Op grond van artikel 10:56 BW is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.1.4.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
3.1.5.
Partijen hebben geen ouderschapsplan overgelegd. Omdat voldoende gebleken is dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank hen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
3.1.6.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De vrouw verzoekt de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] bij haar te bepalen.
3.2.2.
De man stemt in met het verzoek van de vrouw.
3.2.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] .
3.2.4.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.2.5.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de Nederlandse wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van [voornaam minderjarige 1] zich hiertegen verzet.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
De vrouw verzoekt – na aanvulling en wijziging – een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 198,- per maand vast te stellen.
3.3.2.
De man stemt in met de behoefte- en draagkrachtberekening van de vrouw.
Hij voert gemotiveerd verweer tegen de toegepaste zorgkorting.
3.3.3.
Omdat de man, de vrouw en [voornaam minderjarige 1] in Nederland wonen en de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het echtscheidingsverzoek, het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en de zorgregeling, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub a, b en c van de Alimentatieverordening van 18 december 2008 ook rechtsmacht over het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] .
3.3.4.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Ingangsdatum
3.3.5.
Partijen zijn het erover eens dat de ingangsdatum wordt vastgesteld op de datum van deze beschikking.
Behoefte
3.3.6.
In 2023 is de behoefte van [voornaam minderjarige 1] vastgesteld op € 367,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt haar behoefte (afgerond) € 390,- per maand.
Draagkracht vrouw
3.3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 637,- per maand in totaal bedraagt, dat haar aandeel in de kosten van [voornaam minderjarige 2] € 119,- per maand bedraagt en haar aandeel in de kosten van [voornaam minderjarige 3] € 93,-, en dat dit erin resulteert dat de draagkracht van de vrouw voor [voornaam minderjarige 1] € 425,- per maand bedraagt.
Draagkracht man
3.3.8.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat de draagkracht van de man € 532,- per maand bedraagt.
Draagkrachtvergelijking
3.3.9.
De gezamenlijke draagkracht van partijen voor [voornaam minderjarige 1] bedraagt dus € 957,- per maand.
3.3.10.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen van € 957,- hoger is dan de behoefte van [voornaam minderjarige 1] van € 390,- moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 532 / € 957 x € 390 = € 217
het deel van de vrouw bedraagt: € 425 / € 957 x € 390 =
€ 173 +
samen € 390
Van de totale behoefte van [voornaam minderjarige 1] van € 390,- komt dus een gedeelte van € 217,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 173,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.3.11.
Tussen partijen is de zorgkorting in geschil, in die zin dat de vrouw in haar berekening een zorgkorting van 5% heeft toegepast en de man zich op het standpunt stelt dat de zorgkorting in overeenstemming moet zijn met de zorgregeling.
3.3.12.
Gezien de op 22 maart 2024 mondeling uitgesproken zorgregeling gaat de rechtbank uit van de volgende zorgkorting:
5% zolang de man en [voornaam minderjarige 1] contact hebben als volgt:
- om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur in Bungelland; of
- om de week in het weekend bij door Coach Point te begeleiden contact; of
- om de week in het weekend zonder overnachting;
  • 15% zodra is toegewerkt naar een weekendregeling om de week mét overnachting van vrijdag 18.30 uur tot zondag 17.00 uur;
  • 25% zodra is toegewerkt naar een weekendregeling om de week mét overnachting van vrijdag 18.30 uur tot zondag 17.00 uur én de vakanties en feestdagen tussen partijen in onderling overleg bij helfte zijn verdeeld.
3.3.13.
Omdat de behoefte van [voornaam minderjarige 1] € 390,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van
  • € 19,50 per maand bij 5%;
  • € 59,- per maand bij 15%;
  • € 98,- per maand bij 25%.
3.3.14.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen van € 957,- hoger is dan de behoefte van [voornaam minderjarige 1] van € 390,-, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met de toepasselijke zorgkorting.
3.3.15.
Een zorgkorting van 5% sluit aan bij de huidige beginstap van de zorgregeling. Daarom zal de rechtbank nu daar van uit gaan. Dat betekent dat het eerder berekende aandeel van de man van € 217,- wordt verminderd met € 19,50, en dat is afgerond € 198,-.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen zelf de door de man te betalen kinderbijdrage zullen aanpassen zodra een zorgkorting van 15% of 25% van toepassing wordt.
Conclusie
3.3.16.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] van € 198,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.3.17.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.4.
Verdeling
3.4.1.
De vrouw verzoekt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze en de man te gelasten om de bankafschriften in het geding te brengen van de op zijn naam staande bankrekeningen, waaruit de saldi blijken op de peildata.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt de verdeling vast te stellen op de door hem voorgestelde wijze.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.4.3.
Omdat de Nederlandse rechter op grond van Brussel II-ter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5 lid 1 Verordening huwelijksvermogensstelsels).
3.4.4.
Op het huwelijksvermogensstelsel van partijen is de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing.
3.4.5.
Niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben gedaan.
3.4.6.
Op grond van artikel 26, lid 1 onder a van de Verordening wordt het huwelijksvermogensstelsel beheerst door het Nederlands recht, omdat partijen na de huwelijkssluiting hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hebben gevestigd in Nederland.
Huwelijksvermogensregime
3.4.7.
Partijen zijn na 1 januari 2018 gehuwd en hebben geen huwelijkse voorwaarden gemaakt. Dat betekent dat zij in een beperkte gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
Peildatum omvang beperkte gemeenschap en waardering
3.5.
Met partijen gaat de rechtbank ervan uit dat als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, en dat is 1 maart 2023.
3.6.
Met betrekking tot de waarde van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
Bestanddelen van de beperkte gemeenschap
3.7.
Volgens partijen of één van hen maakten op de peildatum de volgende goederen en schulden deel uit van de beperkte gemeenschap:
de saldi op de bankrekeningen van partijen;
de auto van het merk Volvo XC90;
de vouwwagen;
e inboedel;
de openstaande factuur reparatiekosten Volvo XC90.
3.7.1.
De man is onvoldoende in de gelegenheid geweest om te reageren op het aanvullend/gewijzigd verzoekschrift van de vrouw dat op 13 maart 2024 is ingekomen. Partijen hebben dus nog niet over alle bestanddelen, in het bijzonder over de saldi op de bankrekeningen van partijen (a.), een volledig standpunt ingenomen. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de rechtbank partijen in de gelegenheid zal stellen om dit alsnog te doen, en voor dat doel de zaak in zoverre zal aanhouden. Concreet betekent dit dat de advocaat van de man binnen vier weken na de mondelinge behandeling, dus uiterlijk op 19 april 2024, zal reageren op het aanvullend/gewijzigd verzoekschrift van de vrouw en dat de advocaat van de vrouw daarop binnen vier weken daarna, dus uiterlijk op 17 mei 2024, zal reageren. Net als partijen gaat de rechtbank ervan uit dat daarna schriftelijk over de wijze van verdeling kan worden beslist. Mochten de stukken daar aanleiding toe geven, zal de rechtbank alsnog een nieuwe mondelinge behandeling gelasten.
3.7.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de overige bestanddelen (b. tot en met e.) wel inhoudelijk besproken. De rechtbank zal hierna haar beslissingen mededelen. Omdat een verzoek tot verdeling op grond van artikel 3:179 BW alle tot de gemeenschap behorende goederen en alle voor rekening van de gemeenschap komende schulden dient te omvatten, zal de rechtbank haar beslissing nog niet in het dictum opnemen. Dit zal wel in de eindbeschikking worden opgenomen.
De auto van het merk Volvo XC90 (b.)
3.7.3.
Partijen zijn het erover eens dat de auto van het merk Volvo XC90 zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 4.250,- en onder verrekening van de helft van die waarde met de man.
De rechtbank zal op die manier beslissen.
De vouwwagen (c.)
3.7.4.
Partijen zijn het erover eens dat de vouwwagen zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 250,- en onder verrekening van de helft van die waarde met de man.
De rechtbank zal op die manier beslissen.
De inboedel (d.)
3.7.5.
Partijen zijn het erover eens dat de visspullen (waaronder ook zijn visbankje en hengel) en een ring aan de man worden toebedeeld. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat de man deze goederen bij de vrouw thuis zal ophalen. De rechtbank zal deze onderlinge regeling over de verdeling opnemen in de beslissing. Gelet op deze onderlinge regeling beschouwt de rechtbank het verzoek over de inboedel als ingetrokken en zal dat afwijzen.
De openstaande factuur reparatiekosten Volvo XC90 (e.)
3.7.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek over de factuur ingetrokken onder de voorwaarde dat de auto aan haar wordt toegedeeld tegen een waarde van € 4.250,-. De reden hiervoor is dat er bij deze waarde al rekening mee is gehouden dat nog de nodige reparaties aan de auto moeten worden verricht. Omdat de rechtbank op die manier zal beslissen (gelet op het voorgaande in r.o. 3.7.3.), zal de rechtbank dit verzoek als ingetrokken beschouwen en afwijzen.
Vergoedingsrecht
3.7.7.
De vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft van primair
€ 7.133,- op de gemeenschap of de helft daarvan op de man en van subsidiair € 5.700,- op de gemeenschap of de helft daarvan op de man. De vrouw heeft onbetwist aangevoerd dat zij een voorhuwelijkse privéauto (Volvo V40) heeft ingebracht in de gemeenschap die op het moment van het huwelijk een geschatte waarde van € 7.133,- had en die op 23 november 2020 bij de aanschaf van de Volvo XC90 is ingeruild tegen een inruilwaarde van € 5.700,-.
3.7.8.
Tijdens de mondelinge behandeling wijst de man erop dat de vrouw niet met privégeld maar met een auto heeft geïnvesteerd in de gemeenschap. Hij voert aan dat de auto (anders dan geld) inmiddels zodanig in waarde is verminderd, dat er geen sprake meer is van een vergoedingsrecht.
3.7.9.
Het leerstuk van de vergoedingsrechten is neergelegd in artikel 1:87 BW. Lid 1 bepaalt dat, indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt, of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding ontstaat.
Lid 2 bepaalt dat de vergoeding een gedeelte van de waarde van het goed op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan beloopt.
Lid 3 sub b bepaalt dat bij goederen die naar hun aard bestemd zijn om te worden verbruikt, de vergoeding steeds het nominale bedrag beloopt dat ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot is gekomen.
3.7.10.
Uit de literatuur blijkt dat de achterliggende gedachte van lid 3 sub b is dat bij goederen die per definitie in waarde dalen (zoals auto’s) de regeling uit lid 2 niet redelijk zou uitpakken, omdat de waardedaling van het goed (als gevolg van het gebruik) er dan steeds toe zou leiden dat op het moment van afrekening van het vergoedingsrecht slechts een fractie van het geïnvesteerde bedrag hoeft te worden vergoed. Daarom bepaalt lid 3 dat in zo een geval het nominale bedrag moet worden terugbetaald.
3.7.11.
Dit betekent dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de ontbonden gemeenschap tegen de nominale waarde van de privéauto. De rechtbank volgt de vrouw echter niet in haar primaire standpunt dat het vergoedingsrecht een waarde van € 7.133,- beloopt. Omdat partijen in een beperkte gemeenschap van goederen zijn gehuwd, is de voorhuwelijkse privéauto van de vrouw ook na de huwelijkssluiting (op grond van artikel 1:94 lid 2 BW) haar privé-eigendom gebleven. Dat brengt met zich dat de waardevermindering van de Volvo V40 tot het moment van vervreemding (het inruilen) ook voor rekening van de vrouw is gebleven en dat de vrouw dus geen aanspraak kan maken op vergoeding daarvan op de gemeenschap of de man. Omdat de privéauto is ingeruild tegen een waarde van € 5.700,-, heeft de vrouw een vergoedingsrecht op de ontbonden gemeenschap van € 5.700,- en op de man de helft hiervan oftewel € 2.850,-. De rechtbank zal dus het subsidiaire verzoek van de vrouw toewijzen.
3.8.
Proceskosten
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/653637 / FA RK 23-1552:
3.8.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/660606 / FA RK 23-4466:
3.8.2.
Omdat ten aanzien van de verdeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/653637 / FA RK 23-1552:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 2 juli 2019 te Dordrecht;
4.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn;
4.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] , steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 198,- per maand;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/660606 / FA RK 23-4466:
4.7.
houdt de beslissing aan tot
17 mei 2024 PRO FORMA;
4.8.
verzoekt de man uiterlijk op
19 april 2024te reageren op het aanvullend/gewijzigd verzoekschrift van de vrouw van 13 maart 2024 en verzoekt de vrouw daarop uiterlijk op
17 mei 2024te reageren, waarna de rechtbank de zaak schriftelijk zal afdoen, tenzij aanleiding is om een mondelinge behandeling te gelasten.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C.A. van ‘t Zelfde, griffier, op 19 april 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.