ECLI:NL:RBROT:2024:7378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
10 augustus 2024
Zaaknummer
11093615 CV EXPL 24-12002
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgpremie met bijkomende kosten

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2024, staat de vordering van Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. centraal. DSW heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens onbetaalde zorgpremie voor de maand november 2023, ter hoogte van € 137,50. DSW stelt dat [gedaagde] deze premie niet heeft betaald, terwijl [gedaagde] aanvoert dat zij de premie wel degelijk heeft voldaan, onderbouwd met bankafschriften. DSW betwist dit en stelt dat een eerdere betaling van [gedaagde] betrekking had op de zorgverzekering van haar partner, en dat [gedaagde] sindsdien steeds een maand achterloopt met haar betalingen.

De kantonrechter heeft de eis van DSW toegewezen. De rechter oordeelt dat de betaling van 19 juli 2023 inderdaad betrekking had op de zorgverzekering van de partner van [gedaagde] en dat [gedaagde] een maand onbetaald is gebleven. Daarnaast zijn ook de incassokosten van € 48,40 en de wettelijke rente toegewezen, omdat DSW voldoende bewijs heeft geleverd en [gedaagde] deze niet heeft betwist. De proceskosten zijn begroot op € 367,38, die [gedaagde] ook moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat DSW het vonnis direct kan uitvoeren, zelfs als [gedaagde] in hoger beroep gaat.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [gedaagde] verplicht is om in totaal € 190,07 te betalen aan DSW, inclusief rente en kosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. F. Aukema-Hartog.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11093615 CV EXPL 24-12002
datum uitspraak: 9 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
vestigingsplaats: Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: Schiedam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘DSW’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 april 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] had in 2023 een zorgverzekering bij DSW. Voor de maand november 2023 moest [gedaagde] € 137,50 aan premie betalen, maar dat heeft ze volgens DSW niet gedaan. DSW eist in deze procedure betaling van dit bedrag met bijkomende kosten.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Zij heeft bankafschriften overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zij de premie al heeft betaald.
2.3.
DSW heeft gereageerd op het antwoord van [gedaagde] . Zij voert aan dat de betaling van 19 juli 2023 betrekking heeft op de verzekering van de partner van [gedaagde] . Vanaf dat moment liep [gedaagde] steeds een maand achter met de betaling van haar zorgpremie. DSW handhaaft daarom haar eis.
2.4.
[gedaagde] heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet gereageerd op de nadere stellingen van DSW.
De uitkomst
2.5.
De eis van DSW wordt toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet € 137,50 aan hoofdsom betalen
2.6.
De hoofdsom van € 137,50 wordt toegewezen. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van de bij repliek ingenomen stellingen van DSW. In deze zaak staat daarom vast dat de betaling van 19 juli 2023 betrekking had op de zorgverzekering van de partner van [gedaagde] , dat [gedaagde] daarna steeds een maand achterliep met de betaling van haar zorgpremie en dat één maand onbetaald is gebleven. [gedaagde] moet daarom nog € 137,50 aan DSW betalen.
[gedaagde] moet incassokosten betalen
2.7.
De incassokosten van € 48,40 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.8.
De rente wordt toegewezen, omdat DSW genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.9.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van DSW op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 80,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 40,-) en € 20,- aan nakosten. Dat is in totaal € 367,38. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat DSW dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan DSW te betalen € 190,07 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 137,50 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van DSW worden begroot op € 367,38;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
43416