In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die een relatie hebben gehad. De relatie eindigde op 22 mei 2022. In een eerder vonnis van 24 oktober 2023 werd de vrouw bevolen om binnen drie maanden na het verkrijgen van het voortgezet woongenot van de gezamenlijke woning, haar aandeel in de woning van de man over te nemen. De vrouw heeft op 23 januari 2024 het voortgezet woongenot verkregen, maar de man heeft onvoldoende medewerking verleend aan de overname van zijn aandeel in de woning. De vrouw heeft daarom in deze procedure geëist dat de man wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de overname van zijn aandeel in de woning en aan alles wat nodig is om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek.
De man is het niet eens met de eisen van de vrouw en stelt dat de termijn voor de overname is verstreken en dat de woning aan een derde moet worden verkocht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man onvoldoende medewerking heeft verleend en dat de vrouw niet aan de termijn van drie maanden kan worden gehouden. De man is veroordeeld om binnen vijf dagen zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw en aan alles wat nodig is om de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek.
Daarnaast is de man veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vrouw, omdat hij door zijn handelen de vrouw heeft gedwongen om opnieuw een kort geding te starten. De proceskosten zijn begroot op € 1.502,63, en de man moet deze binnen veertien dagen na aanschrijving betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.