Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 15 februari 2024, met bijlagen;
- het antwoord, met bijlagen;
- de brief van VQH van 19 juni 2024, met bijlage.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen VQH Advocaten B.V. en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, VQH Advocaten, had een overeenkomst van opdracht met [gedaagde] voor juridische werkzaamheden. De overeenkomst werd bevestigd in een e-mail van 6 december 2021, waarin een uurtarief van € 220,- exclusief btw werd genoemd. VQH heeft drie facturen gestuurd, waarvan de eerste twee zijn betaald door [gedaagde]. De derde factuur van € 5.154,- is echter niet betaald, omdat [gedaagde] zich beroept op een afspraak over de totale kosten die hij met VQH had gemaakt. Deze afspraak zou in een eerdere e-mail zijn bevestigd, waarin een gemiddeld honorarium van € 2.000,- werd genoemd.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de derde factuur niet hoeft te betalen, omdat er sprake is van een oneerlijk kostenbeding. Dit beding is vernietigd, wat betekent dat [gedaagde] geen betalingsverplichting meer heeft. De rechter oordeelde dat het kostenbeding niet duidelijk en begrijpelijk was geformuleerd, waardoor [gedaagde] niet in staat was om de financiële consequenties van het beding in te schatten. De rechter heeft daarbij verwezen naar de Gedragsregels advocatuur, die vereisen dat een advocaat een redelijke inschatting van de kosten moet geven. VQH heeft dit nagelaten, wat heeft geleid tot de conclusie dat het kostenbeding oneerlijk is.
Daarnaast heeft de kantonrechter bepaald dat VQH de proceskosten moet betalen, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De proceskosten zijn aan de kant van [gedaagde] begroot op € 50,-. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke communicatie en transparantie in kostenafspraken tussen advocaten en hun cliënten, vooral wanneer de cliënt een consument is.