In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die feitelijk al vier jaar gescheiden leven. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Özates, heeft een spoedeisend belang gesteld bij haar vordering om de gezamenlijke woning, gelegen aan een adres in Rotterdam, te gelde te maken. De man is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek tegen hem is verleend. De vrouw maakt zich zorgen over de financiële gevolgen van de onverdeeldheid van de woning, vooral omdat zij een bijstandsuitkering ontvangt die verband houdt met de woning.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een deel van de woning en dat de vordering om de woning aan de Stichting Woningbedrijf Rotterdam (WBR) aan te bieden, toewijsbaar is. De rechter heeft de man bevolen om binnen twee weken na betekening van het vonnis mee te werken aan het aanbieden van de woning aan WBR, met een dwangsom van € 100,00 per dag voor het geval hij hieraan niet voldoet. Daarnaast is de man ook verplicht om medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning.
De vorderingen van de vrouw zijn deels toegewezen, waarbij de rechter heeft geoordeeld dat de man moet meewerken aan de taxatie en de verkoop van de woning, maar dat bepaalde vorderingen, zoals inzage in persoonsgegevens van huidige bewoners, zijn afgewezen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.