ECLI:NL:RBROT:2024:7482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/681977 / KG ZA 24-657
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen in kort geding betreffende de verdeling van een MVE-woning na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die feitelijk al vier jaar gescheiden leven. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Özates, heeft een spoedeisend belang gesteld bij haar vordering om de gezamenlijke woning, gelegen aan een adres in Rotterdam, te gelde te maken. De man is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek tegen hem is verleend. De vrouw maakt zich zorgen over de financiële gevolgen van de onverdeeldheid van de woning, vooral omdat zij een bijstandsuitkering ontvangt die verband houdt met de woning.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een deel van de woning en dat de vordering om de woning aan de Stichting Woningbedrijf Rotterdam (WBR) aan te bieden, toewijsbaar is. De rechter heeft de man bevolen om binnen twee weken na betekening van het vonnis mee te werken aan het aanbieden van de woning aan WBR, met een dwangsom van € 100,00 per dag voor het geval hij hieraan niet voldoet. Daarnaast is de man ook verplicht om medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning.

De vorderingen van de vrouw zijn deels toegewezen, waarbij de rechter heeft geoordeeld dat de man moet meewerken aan de taxatie en de verkoop van de woning, maar dat bepaalde vorderingen, zoals inzage in persoonsgegevens van huidige bewoners, zijn afgewezen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/681977 / KG ZA 24-657
Vonnis in kort geding van 6 augustus 2024
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat: mr. B. Özates te Rotterdam,
tegen
[naam man],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 juli 2024, met producties 1 tot en met 6,
  • de e-mail van mr. Özates van 22 juli 2024, met als bijlage een bij deze rechtbank ingediend verzoekschrift tot echtscheiding van 22 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 23 juli 2024 plaatsgevonden. De advocaat van de man, mr. H. Durdu, heeft daaraan voorafgaand een conclusie van antwoord ingediend.

2.De beoordeling

2.1.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de verhinderdata van de man en zijn advocaat, waaronder 23 juli 2024, en de mededeling van die advocaat dat hij in de vakantieperiode geen vervanging kon regelen. Planning van de mondelinge behandeling op een ander moment was evenwel, mede gelet op de correspondentie met partijen, niet opportuun. Nu de man niet op de zitting is verschenen en bij de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, wordt verstek tegen hem verleend. Desondanks is gelet op de gang van zaken rond het plannen van de mondelinge behandeling acht geslagen op de conclusie van antwoord.
2.2.
De vrouw heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Dat spoedeisend belang is erin gelegen dat van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij voor wat betreft de woning aan het [adres] in Rotterdam (hierna: de woning) nog langer in onverdeeldheid blijft. Partijen leven feitelijk al vier jaar gescheiden. Ook ontvangt de vrouw vanwege de koopwoning een bijstandsuitkering die in de vorm van leenbijstand aan haar wordt betaald. De vrouw maakt zich zorgen om de te verwachten terugbetaling van die leenbijstand. Ten slotte is het voorgekomen dat de vrouw werd geconfronteerd met door de man niet betaalde, woning gerelateerde rekeningen.
2.3.
Met dit kort geding vraagt de vrouw de voorzieningenrechter om een ordemaatregel te treffen. Zij vordert geen verdeling. Hoewel partijen van mening verschillen over de vraag of Turks dan wel Nederlands recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke kant van hun echtscheiding staat niet ter discussie dat beide partijen gerechtigd zijn tot de woning. Naar Nederlands recht, dat op de vordering als lex fori toepasselijk is, is de vordering, die erop neer komt dat de gezamenlijke woning te gelde wordt gemaakt, de opbrengst alvast verdeeld wordt tussen partijen (en de vrouw wordt ontslagen uit de aan de woning verbonden verplichtingen), toewijsbaar, met inachtneming van het volgende.
2.4.
De woning betreft een MVE-woning waarvoor de verplichting geldt om deze aan Stichting Woningbedrijf Rotterdam (WBR) of haar rechtsopvolger aan te bieden indien partijen de woning willen verkopen. Voor die verkoop gelden deels andere regels dan voor de reguliere verkoop van een woning. De vrouw lijkt daarmee in haar vorderingen onvoldoende rekening te hebben gehouden. Bij de beoordeling van de vordering wordt evenwel uitgegaan van een MVE-woning en de daarvoor geldende regels.
2.5.
Als de man niet wil dat de woning aan een derde wordt verkocht, kan hij in overleg treden met WBR dan wel haar rechtsopvolger om het aan de vrouw toekomende deel over te nemen tegen de door de taxateur vast te stellen waarde, als hij daartoe vanuit financieel oogpunt de middelen heeft. Het treffen van deze ordemaatregel staat hieraan niet in de weg.
2.6.
De vordering onder 1 komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt toegewezen, in die zin dat de man wordt bevolen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan het aanbieden van de woning aan WBR dan wel haar rechtsopvolger. De vrouw heeft niet toegelicht wat zij bedoelt met dat de man “
voorts aan alle verplichtingen in dat kader” dient te voldoen, zodat dit onderdeel van de vordering als te vaag en onbepaald wordt afgewezen. Aan de veroordeling wordt een dwangsom verbonden van € 100,00 per dag, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt.
2.7.
De vordering tot inzage in de persoonsgegevens en de huurafspraken van en met de personen die op dit moment in de woning wonen (onder 2) wordt afgewezen. Niet voldoende toegelicht is welk spoedeisend belang de vrouw bij deze vordering heeft. Een eventuele wens om te delen in, volgens de vrouw zelf, onrechtmatig geinde huurpenningen is geen rechtens te respecteren belang.
2.8.
De vrouw heeft de vordering onder 3 ter zitting ingetrokken.
2.9.
De vordering onder 4 wordt toegewezen, in die zin dat de man wordt bevolen om alle medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning, waaronder het toelaten van de taxateur tot de woning dan wel het afgeven van een sleutel aan die taxateur. De vordering wordt afgewezen voor zover deze ziet op medewerking aan de verkoop van de woning door o.a. het toelaten van bezichtigingen en het aanwijzen van een makelaar voor de verkoop. De vrouw miskent hiermee dat sprake is van een MVE-woning met een aanbiedingsplicht. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om vooruit te lopen op de weinig voor de hand liggende situatie dat er iets misgaat met de MVE-taxatie en daarom door de vrouw een makelaar moet worden aangewezen. Er wordt een dwangsom opgelegd van € 100,00 per dag, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt.
2.10.
De vorderingen onder 5 en 6 worden afgewezen. De vrouw gaat er hiermee van uit dat er iets misgaat bij het aanbieden en verkopen van de woning aan WBR of haar rechtsopvolger, terwijl daarvoor geen aanleiding bestaat.
2.11.
De vordering onder 9 wordt toegewezen, in die zin dat op de voet van art. 3:300 lid 2 BW wordt bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man. Als gevolg van de toewijzing van de vordering onder 9 worden de vorderingen onder 7 en 8 afgewezen, nu het daarmee beoogde effect reeds is bereikt met de toewijzing van vordering 9.
2.12.
De vordering onder 10 wordt toegewezen, met dien verstande dat de man wordt veroordeeld om de woning uiterlijk de dag voor de datum van overdracht te ontruimen en te verlaten. Niet is toegelicht waarom de woning eerder ontruimd zou moeten worden. Aan de veroordeling wordt een dwangsom verbonden van € 500,00 per dag, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt.
2.13.
De toewijzing van de vorderingen onder 9 en 10 geldt slechts indien de man, om wat voor reden ook, het deel van de vrouw in de woning niet over kan nemen en de woning dus terugverkocht wordt aan WBR.
Het meer of overigens gevorderde wordt afgewezen omdat daarbij geen spoedeisend belang bestaat.
2.14.
Gelet op het huwelijk tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
beveelt de man om binnen twee weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan het aanbieden van de woning aan het [adres] in Rotterdam aan de Stichting Woningbedrijf Rotterdam (WBR) dan wel haar rechtsopvolger,
3.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 3.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
3.3.
beveelt de man om alle medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning, waaronder het toelaten van die taxateur tot de woning dan wel het afgeven van een sleutel aan die taxateur,
3.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 3.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
3.5.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man,
3.6.
veroordeelt de man om de woning uiterlijk de dag voor de datum van overdracht te ontruimen en te verlaten met alle daarin bevindende personen en goederen of daarop bevindende zaken, onder afgifte van de sleutels aan WBR of haar rechtsopvolger,
3.7.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 3.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
3.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.
[2971/106]