Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
2.De beoordeling
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die op 13 augustus 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eiseres, wonende te Den Haag, een vordering heeft ingesteld tegen gedaagde, wonende te Rotterdam, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 24 juli 2024, en de mondelinge behandeling vond plaats op 6 augustus 2024. Eiseres vordert de opheffing van een executoriaal beslag dat gedaagde op 15 juli 2024 heeft gelegd ten laste van eiseres, met een vordering van € 88.355,84, die voortvloeit uit een koopprijs voor een aandeel in [bedrijf A]. De notariële akte van 20 januari 2016 bevat afspraken over deze koopprijs.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres niet toewijsbaar is op basis van de notariële akte, omdat de bepalingen daarin innerlijk tegenstrijdig lijken. Echter, de vordering op grond van verjaring wordt niet onrechtmatig of ongegrond geacht. Eiseres is op 2 februari 2016 in verzuim geraakt, waardoor de vordering inmiddels is verjaard. De voorzieningenrechter heeft het gevorderde toegewezen en het beslag opgeheven, zoals bepaald in artikel 438 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Daarnaast vordert eiseres dat gedaagde het bedrag dat op grond van het beslag is geïncasseerd aan haar voldoet, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen, met uitzondering van de wettelijke handelsrente, omdat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a BW. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van € 975,00 betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.