ECLI:NL:RBROT:2024:7484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/683090 / KG ZA 24-731
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot beslaglegging en verjaring van vordering

In deze zaak, die op 13 augustus 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eiseres, wonende te Den Haag, een vordering heeft ingesteld tegen gedaagde, wonende te Rotterdam, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 24 juli 2024, en de mondelinge behandeling vond plaats op 6 augustus 2024. Eiseres vordert de opheffing van een executoriaal beslag dat gedaagde op 15 juli 2024 heeft gelegd ten laste van eiseres, met een vordering van € 88.355,84, die voortvloeit uit een koopprijs voor een aandeel in [bedrijf A]. De notariële akte van 20 januari 2016 bevat afspraken over deze koopprijs.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres niet toewijsbaar is op basis van de notariële akte, omdat de bepalingen daarin innerlijk tegenstrijdig lijken. Echter, de vordering op grond van verjaring wordt niet onrechtmatig of ongegrond geacht. Eiseres is op 2 februari 2016 in verzuim geraakt, waardoor de vordering inmiddels is verjaard. De voorzieningenrechter heeft het gevorderde toegewezen en het beslag opgeheven, zoals bepaald in artikel 438 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Daarnaast vordert eiseres dat gedaagde het bedrag dat op grond van het beslag is geïncasseerd aan haar voldoet, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen, met uitzondering van de wettelijke handelsrente, omdat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a BW. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van € 975,00 betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/683090 / KG ZA 24-731
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Den Haag,
eiseres,
advocaat: mr. P.A. Visser te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 24 juli 2024 met 5 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Tijdens de zitting heeft mr. Visser een kopie van de BRP-gegevens van gedaagde verstrekt, met als dagtekening 24 juli 2024.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek wordt verleend.
2.2.
Op 15 juli 2024 heeft gedaagde ten laste van eiseres executoriaal derdenbeslag gelegd. Uit het beslagexploit volgt dat gedaagde zich op het standpunt stelt dat hij een vordering op eiseres heeft van € 88.355,84, bestaande uit een hoofdsom van € 48.500,00, vermeerderd met rente en kosten. De hoofdsom betreft de koopprijs voor een aandeel in [bedrijf A] . In een notariële akte van 20 januari 2016 (hierna: de notariële akte) zijn afspraken tussen partijen over deze koopprijs vastgelegd.
2.3.
Eiseres vordert opheffing door gedaagde van het beslag, primair op grond van de notariële akte en subsidiair op grond van verjaring. De vordering is niet toewijsbaar voor zover deze op de notariële akte is gegrond. Op basis van de daarin opgenomen bepalingen kan, omdat die bepalingen op het eerste gezicht innerlijk tegenstrijdig lijken, voorshands niet worden geoordeeld dat gedaagde geen vordering op eiseres heeft. Voor zover de vordering op verjaring is gegrond, komt deze de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Voldoende aannemelijk is dat eiseres op de voet van art. 6:80 lid 1 aanhef en onder b BW op 2 februari 2016 in verzuim is komen te verkeren en de vordering inmiddels is verjaard. Het gevorderde wordt dan ook toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter het beslag zelf opheft (art. 438 lid 3 Rv).
2.4.
Eiseres vordert verder dat gedaagde het bedrag dat op grond van het beslag is geïncasseerd aan eiseres voldoet, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Omdat aannemelijk is dat de vordering is verjaard, wordt deze vordering toegewezen, met uitzondering van de wettelijke handelsrente. Niet valt in te zien en onvoldoende onderbouwd is dat en waarom sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in art. 6:119a BW.
2.5.
Gedaagde wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eiseres worden begroot op:
- griffierecht: € 87,00
- salaris advocaat: € 715,00
- nakosten:
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal: € 975,00

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde,
3.2.
heft op het op 15 juli 2024 ten laste van eiseres onder ABN AMRO Bank N.V. gelegde executoriale beslag,
3.3.
veroordeelt gedaagde om wat op grond van het beslag is geïncasseerd aan eiseres te voldoen,
3.4.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 975,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet gedaagde € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.
[2971/2009]