ECLI:NL:RBROT:2024:7578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
10971384
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij verkeersongeval tijdens werk

In deze beschikking van de kantonrechter in Rotterdam, gedateerd 19 juli 2024, wordt de aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die een werknemer heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden beoordeeld. De zaak betreft een deelgeschil waarin de verzoeker, een maaltijdbezorger, betrokken was bij een verkeersongeval op 24 oktober 2021. De verzoeker stelt dat zijn werkgever, de verweerder, niet heeft voldaan aan de verzekeringsplicht die voortvloeit uit goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). De verzoeker heeft schade opgelopen door het ongeval en houdt de werkgever aansprakelijk voor deze schade, omdat er geen bewijs is dat de werkgever een behoorlijke verzekering heeft afgesloten.

De procedure startte met een verzoekschrift dat op 4 maart 2024 werd ingediend. De verweerder is niet verschenen op de zitting van 13 juni 2024, ondanks dat hij deugdelijk was opgeroepen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer heeft geleden, maar beperkt deze aansprakelijkheid tot het bedrag dat door een behoorlijke verzekering zou zijn uitgekeerd, indien deze wel was afgesloten. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer toe, inclusief de kosten van de procedure, die op € 1.569,25 worden begroot. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10971384 VZ VERZ 24-2050
datum uitspraak: 19 juli 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. E. Bajric, advocaat te Amsterdam,
tegen
[verweerder] , die handelt onder de naam [handelsnaam],
wonende in [woonplaats 2] ,
verweerder,
die niet in de procedure is verschenen.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, dat op 4 maart 2024 op de griffie is ontvangen;
  • de deurwaardersexploten van 23 mei 2024 en 11 juni 2024, waarmee [verweerder] is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 13 juni 2024.
1.2.
Op 13 juni 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [verzoeker] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E. Bajric. Namens [verweerder] is niemand verschenen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoeker] was werkzaam bij [verweerder] als maaltijdbezorger. Op 24 oktober 2021 is [verzoeker] tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden betrokken geraakt bij een tweezijdig ongeval in de Witte de Withstraat in Rotterdam. Daarbij reed [verzoeker] op zijn brommer, terwijl zijn wederpartij een inrit/uitrit verliet. De wederpartij was verplicht [verzoeker] voorrang te verlenen maar heeft dat niet gedaan. Hierdoor is [verzoeker] ten val gekomen en heeft hij (letsel)schade opgelopen. Volgens [verzoeker] rust er op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) op [verweerder] de plicht zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van haar werknemers, die tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden deelnemen aan het verkeer. [verweerder] heeft tot op heden geen antwoord gegeven op de vraag of hij een dergelijke verzekering heeft afgesloten, zodat [verzoeker] er van uit gaat dat daarvan geen sprake is. [verzoeker] houdt om die reden [verweerder] aansprakelijk voor de door hem door het ongeval opgelopen schade ter hoogte van het bedrag waartoe een behoorlijke verzekering - als [verweerder] deze wel zou hebben afgesloten - zou hebben uitgekeerd.
2.2.
[verzoeker] verzoekt daarom in dit deelgeschil om voor recht te verklaren dat [verweerder] aansprakelijk en schadeplichtig is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het ongeval, althans dat [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden en nog zal lijden door het niet afsluiten van een behoorlijke verzekering die de schadelijke gevolgen van het ongeval zou hebben gedekt. Daarnaast verzoekt [verzoeker] [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval, althans als gevolg van het niet afsluiten van een behoorlijke verzekering, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Ten slotte verzoekt [verzoeker] de kosten van deze zaak te begroten op € 3.172,02, te vermeerderen met het griffierecht, en [verweerder] te veroordelen om die kosten aan [verzoeker] te betalen.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verzoeker] .
2.3.
De kantonrechter wijst de verzochte verklaring voor recht en vergoeding van de schade toe, maar slechts tot ten hoogste het bedrag waartoe een behoorlijke verzekering zou hebben uitgekeerd, als deze wel door [verweerder] zou zijn afgesloten.
[verweerder] is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet in de procedure verschenen.
2.4.
Hoewel in het verzoekschrift slechts ‘ [verweerder] ’ als verwerende partij is vermeld, heeft [verzoeker] ter zitting nader uiteengezet dat [handelsnaam] de eenmanszaak is van de [verweerder] . [verzoeker] heeft door middel van de deurwaardersexploten van 23 mei 2024 en 11 juni 2024 ook ‘ [verweerder] , handelende onder de naam [handelsnaam] ’ opgeroepen op de zitting van 13 juni 2024 te verschijnen. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat bedoeld is ‘ [verweerder] , handelende onder de naam [handelsnaam] ’ in rechte te betrekken, zodat die partij als verweerder in de kop van deze beschikking is opgenomen.
2.5.
Het verzoekschrift is per deurwaardersexploot tot tweemaal toe aan het zaakadres van [verweerder] betekend, waarbij [verweerder] ook is opgeroepen bij de zitting van 13 juni 2024 te verschijnen, zodat de kantonrechter concludeert dat [verweerder] deugdelijk is opgeroepen voor genoemde zitting.
De deelgeschilprocedure
2.6.
Het verzoek van [verzoeker] berust op artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase naar de rechter te stappen. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.
2.7.
In een deelgeschilprocedure kan de aansprakelijkheidsvraag aan de orde komen, zoals in deze zaak het geval is. Aangezien het verzoek van [verzoeker] verder voldoet aan de daarvoor geldende eisen wordt overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
[verweerder] is aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW
2.8.
Vast staat dat [verzoeker] een ongeval is overkomen tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als maaltijdbezorger. Op grond van vaste jurisprudentie [1] is de werkgever, uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen (artikel 7:611 BW), gehouden zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval. Als de werkgever zijn verzekeringsplicht niet nakomt omdat hij het sluiten van een dergelijke verzekering achterwege laat en zijn werknemer in de uitoefening van diens werkzaamheden een verkeersongeval overkomt, dan is de werkgever aansprakelijk voor de schade, die de werknemer lijdt als gevolg van het ongeval, voor zover die schade zou zijn gedekt door de verzekering.
2.9.
[verzoeker] heeft gesteld en voldoende onderbouwd dat hij [verweerder] meerdere malen heeft verzocht mede te delen of er sprake is van een behoorlijke verzekering als hiervoor bedoeld, maar dat [verweerder] daar geen antwoord op heeft gegeven. [verweerder] heeft daardoor niet aangetoond dat hij wel een verzekering heeft afgesloten. Door niet ter zitting te verschijnen heeft [verweerder] ook niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt tijdens deze procedure alsnog duidelijkheid te verschaffen. De kantonrechter ziet daarnaast geen aanleiding aan de juistheid van de stellingen van [verzoeker] te twijfelen. Gelet daarop moet er dan ook van worden uitgegaan dat [verweerder] heeft verzuimd een behoorlijke verzekering af te sluiten.
2.10.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat [verweerder] op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Zoals hiervoor al is overwogen strekt die aansprakelijkheid zich niet verder uit dan tot vergoeding van het deel van de schade dat door de verzekering zou zijn gedekt, als deze wél zou zijn afgesloten door [verweerder] . De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht wordt daarom slechts toegewezen voor wat betreft de aansprakelijkheid en schadeplichtigheid van dat deel van de schade, een en ander zoals hierna bij de beslissing vermeld.
2.11.
Ook het verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval wordt toegewezen tot ten hoogste dat deel van het schadebedrag dat door de verzekering zou zijn uitgekeerd, als deze wél zou zijn afgesloten, op de wijze zoals hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld. Omdat vooralsnog niet duidelijk is welk bedrag een eventuele verzekering in de gegeven omstandigheden zou hebben uitgekeerd, is een verwijzing naar de schadestaatprocedure in dit geval op zijn plaats.
[verweerder] moet de kosten van het deelgeschil betalen
2.12.
Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Bij de begroting van de kosten moet de dubbele redelijkheidstoets worden gehanteerd.
2.13.
[verzoeker] begroot de kosten van dit deelgeschil op € 3.172,02. Daarbij gaat hij uit van 10 uren aan werkzaamheden voor zijn gemachtigde tegen een tarief van € 245,- per uur, te vermeerderen met 7% kantoorkosten en 21% btw, en het griffierecht. [verzoeker] heeft de tijdsbesteding van zijn gemachtigde van 10 uur niet nader gespecificeerd. Gelet op de relatief geringe complexiteit van de zaak, het feit dat er geen verweer gevoerd is door [verweerder] én omdat de zitting slechts korte tijd heeft geduurd, acht de kantonrechter het gestelde totaal van 10 uur bovenmatig. De kantonrechter zal de totale tijdsbesteding - rekening houdend met de hiervoor genoemde omstandigheden - dan ook in redelijkheid begroten op 5 uur. Een uurtarief van € 245,-, te vermeerderen met 21% btw, acht de kantonrechter redelijk. Dat geldt niet voor de genoemde 7% kantoorkosten. Voor zover die kosten al gemaakt zijn, mag er in redelijkheid van worden uitgegaan dat deze in het uurtarief zijn verdisconteerd.
2.14.
Al met al begroot de kantonrechter de kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv aan de kant van [verzoeker] op € 1.482,25 inclusief btw en € 87,00 aan griffierecht, dus in totaal
€ 1.569,25 inclusief btw. [verweerder] wordt veroordeeld om dit bedrag aan [verzoeker] te betalen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat [verweerder] aansprakelijk en schadeplichtig is voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het verkeersongeval van 24 oktober 2021, een en ander tot ten hoogste dat deel van de schade dat door een behoorlijke verzekering - als deze wél door [verweerder] zou zijn afgesloten - zou zijn gedekt;
3.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het verkeersongeval te vergoeden tot ten hoogste het bedrag dat door een behoorlijke verzekering - als deze wél door [verweerder] zou zijn afgesloten - zou zijn uitgekeerd, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.3.
begroot de kosten van [verzoeker] zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 1.569,25 inclusief btw en veroordeelt [verweerder] om dat bedrag aan [verzoeker] te betalen;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.o.a. Hoge Raad 1 februari 2008, NJ 2009/330