ECLI:NL:RBROT:2024:7900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
10-088940-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eenvoudig witwassen van een (zelf) gestolen auto en kentekenplaten met vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het eenvoudig witwassen van een gestolen auto en kentekenplaten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting op 13 augustus 2024, waar de officier van justitie een gevangenisstraf van 48 maanden had geëist, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte werd vrijgesproken van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder het in vereniging voorbereiden van een ernstig misdrijf en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De verdachte had weliswaar een gestolen auto en kentekenplaten voorhanden, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat hij opzet had op een specifiek misdadig doel. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn financiële situatie en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het witwassen van de gestolen auto en kentekenplaten, maar dat de andere feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, kreeg een deel van zijn vordering toegewezen, terwijl een ander deel niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-088940-24
Datum uitspraak: 27 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsvrouw mr. M. Luijten, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 11 juli 2024.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte en zijn medeverdachte voorwerpen voorhanden hadden die naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het plegen van een moord, doodslag, zware mishandeling of ontvoering, namelijk: een gestolen auto, gestolen Belgische kentekenplaten en een schietklaar vuurwapen met munitie. De verdachte en diens medeverdachte droegen (meerdere lagen) zwarte kleding en de medeverdachte droeg een bivakmuts. De auto waarin de verdachte en de medeverdachte reden werd staande gehouden op vijf minuten afstand van het adres van [naam 1] , die eerder aangifte deed van (bijna dagelijkse) bedreigingen met de dood of ontvoering (Er was hem gezegd dat hij in de kofferbak gegooid zou worden). Het adres waar [naam 1] tot kort daarvoor woonachtig was ( [adres 2] ), was ingesteld op de navigatie van de telefoon van de verdachte toen de auto werd staande gehouden. Hierbij komt dat een link kan worden gelegd tussen de medeverdachte en één van de namen genoemd in de aangifte van bedreiging van [naam 1] , namelijk [naam 2] . De verklaringen die de verdachte en zijn medeverdachte geven, stroken daarbij niet met elkaar en zijn ongeloofwaardig gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het geheel. Het is gelet daarop onaannemelijk dat de verdachte niet op de hoogte was van het doel van de onderneming. Het onder feit 1 ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 2:
De rechtbank beoordeelt het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie aan de hand van de volgende criteria. Allereerst is vereist dat de verdachte het wapen en de munitie bewust aanwezig heeft gehad. Voorts is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen en de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De verdachte ontkent weet gehad te hebben van dit wapen en deze munitie, die zich bevonden op een voor de verdachte niet direct zichtbare plek, namelijk in de rechterjaszak van de medeverdachte (de bijrijder in de auto).
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen feiten en omstandigheden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat er bij de verdachte enige vorm van bewustheid bestond of moet hebben bestaan met betrekking tot de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie. Daarom kan niet bewezen worden dat de verdachte deze goederen voorhanden heeft gehad. Hij zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
Feit 1:
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen overweegt de rechtbank dat voor de bewezenverklaring sprake moet zijn van zowel opzet op het voor handen hebben van de middelen alsmede van opzet op een specifiek (in de tenlastelegging genoemd) misdadig doel.
Opzet op het voorhanden hebben van middelen
Naar het oordeel van de rechtbank kan reeds het opzet op het voorhanden hebben van een deel van de middelen niet bewezen worden. Zoals hierboven besproken, kan de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van het vuurwapen en de munitie, niet worden weerlegd door de inhoud van het dossier.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en/of de medeverdachte opzet moeten hebben gehad had op het voorhanden hebben van de gestolen auto, de gestolen kentekenplaten, donkere kleding, een bivakmuts en een telefoon met het ingestelde adres van bedreigde aangever [naam 1] , [adres 2] .
Opzet op een specifiek misdadig doel
De vraag is vervolgens of naar uiterlijke verschijningsvorm – met het opzettelijk voorhanden hebben van voorgaande besproken middelen – sprake is van opzet op een specifiek misdadig doel.
Naar het oordeel van de rechtbank staat een enigszins geconcretiseerd plan, in het bijzonder de gerichtheid op een bepaald delict, niet vast. Er zijn geen berichten aangetroffen in de telefoons van de verdachte en de medeverdachte die duiden op één van de delicten genoemd in de tenlastelegging. Ook uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte valt dit specifieke doel niet af te leiden. Sterker nog, het door de verdachte en de medeverdachte geschetste alternatieve scenario valt niet uit te sluiten.
De verklaring van de verdachte dat hij een auto gestolen heeft omdat hij een vervoersmiddel nodig had en dat hij de kentekenplaten gestolen heeft om gratis te kunnen tanken kan niet weerlegd worden door de inhoud van het dossier. De verklaring van de verdachte dat hij onderweg was om te gaan chillen, de medeverdachte tegen kwam en zij samen onderweg waren om te gaan chillen op een voor de verdachte onbekend adres, kan evenmin weerlegd worden door de inhoud van het dossier. Te meer omdat zich in het dossier een getuigenverklaring bevindt van [naam 3] , die woonachtig is op het adres wat ingesteld stond op de navigatie ( [adres 2] ), waarin hij zegt dat hij door de medeverdachte zou worden opgehaald om te chillen. Dit geeft juist steun aan de verklaring van de verdachte en de medeverdachte en hiermee dus aan het alternatieve scenario. Ten aanzien van de bivakmuts die de medeverdachte droeg, heeft de verdachte aangegeven dit vaker te zien in Rotterdam als een ‘stylo’ uit de rapscene en duidt dit volgens hem niet op een strafbare intentie. De rechtbank merkt overigens op over de bivakmuts dat dit geen bivakmuts betrof, die dient als gezichtsbedekkend middel, omdat de bivakmuts niet het gehele gezicht van de medeverdachte bedekte maar alleen zijn haar, oren en kin.
Concluderend kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet worden vastgesteld of, en welk specifiek misdadig doel de verdachte voor ogen zou hebben gehad en dus ook niet of dit een misdrijf betreft als genoemd in het onder 1 ten laste gelegde. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, volgt dit doel naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer uit de combinatie en onderlinge samenhang van de aangetroffen voorwerpen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 1.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van het onder 3 primair ten laste gelegde
Het onder 3 primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij, op 13 maart 2024, te Rotterdam, een voertuig (Renault Clio voorzien
vankenteken [kenteken 1] ) en (Belgische) kentekenplaten( [kenteken 2] ), voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, afkomstig waren uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
-
3. primair: eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen van een door hem gestolen voertuig en kentekenplaten. Het verwerven of voorhanden hebben van uit misdrijf afkomstige voorwerpen levert een wederrechtelijke situatie op en daar moet tegen worden opgetreden.
Voor de eigenaren van de kentekenplaten en vooral ook het voertuig is dit erg vervelend geweest. Zij konden de activiteiten van hun dagelijks leven niet direct voortzetten vanwege het ontbreken van de kentekenplaten en de auto, zeker gezien het gegeven dat de eigenaresse van de auto mindervalide is en daardoor afhankelijk is van haar voertuig.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 juli 2024. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte heeft geen zinvolle dagbesteding en geen inkomen anders dan het geld dat hij van zijn ouders krijgt. Er zijn schulden en openstaande boetes. De verdachte krijgt steun vanuit zijn ouders, dit kan gezien worden als beschermende factor.
Gelet op de aard van het ten laste gelegde delict zouden eventuele risico verhogende factoren gelegen kunnen zijn in de leefgebieden sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren waarbij bij het laatste gedacht moet worden aan het maken van verkeerde keuzes en het onvoldoende nadenken over zijn handelen en de gevolgen ervan. Op het gebied van psychosociaal functioneren zijn er zorgen vanwege mogelijke psychoses,
de verdachte heeft het idee dat mensen over hem praten. Er is echter geen officiële diagnose op dat gebied. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
De verdachte wil graag hulp bij zijn financiën en schulden. Ook zou hij wel hulp willen bij andere praktische zaken omdat hij daar wat onhandig in is. Verder heeft hij geen hulpvragen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, en vooral ook mee laten wegen het bedenkelijk karakter van de combinatie van het witwassen van zowel de auto als de gestolen kentekenplaten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.049,88 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan materiële schade tot een bedrag van € 899,88 vergoed moet worden, bestaande uit de kosten voor vervangend vervoer. Het gevorderde bedrag wat betreft het eigen risico van de reparatie aan de auto à € 150,-, dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het causale verband tussen de door de benadeelde partij opgevoerde schade en het ten laste gelegde staat niet vast. Uit het dossier blijkt niet dat de auto schade heeft opgelopen door het ten laste gelegde. De officier van justitie heeft toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht het deel van de vordering dat ziet op het eigen risico à € 150,- af te wijzen, gelet op het ontbreken van een causaal verband tussen de schade en het ten laste gelegde feit. De verdediging heeft zich niet verzet tegen het vergoeden van de schade voor vervangend vervoer, maar verzocht dit bedrag te matigen tot een bedrag van € 477,95 omdat dezelfde auto voor een lager bedrag kon worden gehuurd.
8.3.
Beoordeling
Doordat de verdachte het voertuig na de diefstal onder zich heeft gehouden, had hij kunnen weten dat de aangever niet over het voertuig kon beschikken zolang hij het voertuig onder zich had. Naar oordeel van de rechtbank staat daarmee het causale verband tussen de gevraagde schade die ziet op het vervangend vervoer en het ten laste gelegde feit 3 vast. Dit is anders voor de gevraagde vergoeding die ziet op het eigen risico wat betaald is na reparatie van het voertuig. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat het voertuig (ten gevolge van het ten laste gelegde) die schade heeft opgelopen.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd waar hij ziet op de gevraagde schade voor vervangend vervoer, € 899,88, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, voor dat deel worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het eigen risico van de reparatie van de auto, à € 150,- zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Met dit dossier kan niet worden vastgesteld dat schade aan het voertuig is opgelopen door hetgeen ten laste is gelegd. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 899,88, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f , 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 899,88 (zegge: achthonderdnegenennegentig euro en achtentachtig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 899,88(hoofdsom,
zegge achthonderdnegenennegentig euro en achtentachtig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 899,88 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
17 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en mr. L. van Hemert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

hij, op of omstreeks 13 maart 2024, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk (en met voorbedachten rade) een ander van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (289/287/302 van het Wetboek van Strafrecht)en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving (282 van het Wetboek van Strafrecht) en/of het veroorzaken van een explosief/brandstichting (artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten- een (gestolen) voertuig en/of- (gestolen) (belgische) kentekenpla(a)t(en) en/of- een bivakmuts en/of- (dikke) jas(sen) en/of kledingstuk(ken) en/of handschoen(en) en/of- een (doorgeladen) (vuur)wapen en/of- een (mobiele)telefoon (met daarop navigatie naar het adres [adres 2] )bestemd tot het begaan van dat misdrijf,heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad

2.

hij op of omstreeks 13 maart 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie,te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, in de vorm van een (omgebouwd gas)revolver het merk/type Bbm Olympic 38, kaliber .22lr en/of (daarbij) (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zeven kogelpatronen, merk/type Dynamit, kaliber .22lr voorhanden heeft gehad;

3.

hij, op of omstreeks 13 maart 2024, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een voertuig (Renault Clio voorzien met kenteken [kenteken 1] ) en/of (Belgische) kentekenpla(a)t(en)( [kenteken 2] ), althans een of meer voorwerpen voorhanden heeft gehad en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij, op of omstreeks 13 maart 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voertuig (Renault Clio voorzien met kenteken [kenteken 1] ) en/of (Belgische) kentekenpla(a)t(en)( [kenteken 2] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.