Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 mei 2023, met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
- aanvullende producties 11a en 11b van [eiser] ;
- spreekaantekeningen van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling op 9 april 2024, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt;
- de akte van [gedaagde] met producties 6 en 7;
- de antwoordakte tevens akte inbrengen producties van [eiser] , met producties 12 tot en met 14;
- de verwijzing naar de rol voor uitlaten partijen ex artikel 2.14 LPR;
- het ongemotiveerde verzoek van [eiser] om een nadere akte te mogen nemen en de afwijzing van dat verzoek door de rechtbank.
2.De feiten
Overeenkomst inzake winstafhankelijke lening” (hierna: de overeenkomst) gesloten die namens [naam bedrijf 1] is ondertekend door [gedaagde] . De overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
500.000,00(…).
50% van de projectwinst. (…)
eersteingeschreven “
Grundschuld” (eventueel t.g.v. nieuw op te richten GmbH nader te noemen) op vastgoed nader te noemen object.
535.000,00
Betalingsbevestiging investering vastgoed Duitsland (…)” bevestigd dat het in de overeenkomst bedoelde bedrag van € 500.000,00 is ontvangen.
Deutscher Grundschuldbrief” ingeschreven voor een “
Gesamtsgrundschuld” van
€ 1.348.200,00.
Certificate Grundschuld”, ondertekend door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) vermeldt:
[eiser] a partial amount of € 535.000,00,contract number [nummer 3] .is allotted to this object.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
Deutscher Grundschuldbrief” is ingeschreven voor een “
Gesamtsgrundschuld” van € 1.348.200,00, ten behoeve van [naam bedrijf 2] . Inmiddels is zowel [naam bedrijf 1] (in Nederland) als [naam bedrijf 2] (in Duitsland) in staat van faillissement verklaard. [gedaagde] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld een verklaring van [naam 1] te overleggen waaruit blijkt welke constructie [naam 1] heeft gebruikt om de – blijkbaar (zie ook nog hierna) diverse – geldgevers die hebben geïnvesteerd in het onroerend goed van een zekerheidsrecht te voorzien (vgl. onder 2.6). [naam 1] heeft dat geweigerd maar wel bevestigd dat de Grundschuldbrief zich in zijn kluis bevindt. [eiser] en [gedaagde] zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld bij de Duitse curator van [naam bedrijf 2] ( [naam 3] ) na te gaan wat naar zijn mening de status is van de Grundschuld gevestigd ten laste van het in de boedel van [naam bedrijf 2] vallende onroerend goed – meer in het bijzonder of de geldgevers (waaronder [eiser] ) al dan niet terzake als separatist (naar Duits recht) kunnen worden aangemerkt. De curator is volgens [eiser] niet bereid hierover een verklaring af te leggen, tenzij een procedure gestart zou worden tegen [naam 1] tot afgifte van de “Grundschuldurkunde” en Henneke daarin als curator betrokken zou worden.