In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een huurachterstand van € 12.704,40 die [gedaagde] moet betalen aan [eiser]. De huurovereenkomst betreft een woning die [gedaagde] huurt van [eiser] voor een maandelijkse huurprijs van € 1.249,20. [Eiser] stelt dat de huurovereenkomst is geëindigd op 13 januari 2024, maar voor het geval dat dit niet het geval is, vraagt hij de kantonrechter om de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst ontbonden moet worden, omdat [gedaagde] in gebreke is gebleven met het tijdig betalen van de huur. De kantonrechter heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de huurachterstand, die meer dan drie maanden bedraagt, en de omstandigheden van de zaak.
De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 november 2024 te ontruimen en een gebruiksvergoeding van € 1.249,20 per maand te betalen tot de ontruiming. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld om de proceskosten te betalen, die zijn begroot op € 1.410,85. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] het vonnis onmiddellijk kan laten uitvoeren, ook als [gedaagde] in hoger beroep gaat.
De beslissing van de kantonrechter is gebaseerd op de wettelijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 6:265 BW, dat de ontbinding van de huurovereenkomst regelt, en artikel 7:225 BW, dat de gebruiksvergoeding behandelt. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat er geen oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst aanwezig zijn. De tegeneis van [gedaagde] is ingetrokken, waardoor deze niet meer in de beoordeling is meegenomen.