ECLI:NL:RBROT:2024:7937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/680180 / JE RK 24-1112 en C/10/680184 JE RK 24-1113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing met voorlopige omgangsregeling

Op 25 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 8 juli 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening eveneens verlengd tot 8 juli 2025. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om deze verlengingen, omdat de minderjarige zich goed ontwikkelt in het pleeggezin, maar er ook sprake is van een loyaliteitsconflict en hechtingsproblemen. De kinderrechter heeft ook een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder eenmaal per vier weken een uur omgang heeft met de minderjarige, met de regie in handen van de gecertificeerde instelling. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en heeft een andere omgangsregeling voorgesteld, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek van de moeder voor het overige aangehouden en een evaluatieverslag van de GI gevraagd voor de volgende zitting op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/680180 / JE RK 24-1112 en C/10/680184 JE RK 24-1113
Datum uitspraak: 25 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] .
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam.
[naam 2] en [naam 3] ,
hierna te noemen: de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 mei 2024, binnengekomen bij de rechtbank op dezelfde datum;
  • rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 juni 2024;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 mei, binnengekomen bij de rechtbank op 8 mei 2024;
  • het verweerschrift namens de moeder van 24 juni 2024, tevens bevattende een zelfstandig verzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl die waarnam voor mr. R.W. de Gruijl;
  • de pleegouders;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 4] .
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de pleegouders van [naam 5] . Bovendien heeft de kinderrechter bijzondere toegang verleend aan [naam 6] , behandelaar van de moeder van Antes.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 23 juni 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 8 juli 2024. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 8 juli 2024.

3.De verzoeken

Ten aanzien van het verzoek C/10/680180
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. [minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Er wordt echter geconstateerd dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit en een verstoring in de hechting ervaart.
Ten aanzien van het verzoek C/10/680184
3.3.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek de kinderrechter een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang als volgt op te stellen in de zin dat:
‘’Eenmaal per vier weken een omgangsmoment tussen moeder en [minderjarige] op de vrijdag voor de duur van een uur.’’ Hierbij is het verzoek van de GI dat de regie in deze omgangsregeling bij de GI ligt en de GI, indien noodzakelijk en passend, deze omgangsregeling kan wijzigen als blijkt dat de omgang niet passend is bij moeders psychisch welzijn en de draagkracht van de kinderen. De GI verzoekt ook deze te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. De omgangsregeling moet worden vastgesteld op basis van het KSCD-onderzoek. Er is geadviseerd om bezoeken minder belastend te maken. Daarom wordt verzocht de kinderen apart van elkaar omgang te laten hebben, zodat de moeder haar aandacht niet hoeft te verdelen en er geen onderlinge conflicten tussen de kinderen ontstaan. Dit wordt volgens het KSCD-onderzoek in het belang van de kinderen geacht. Op 14 juni 2024 zou het eerste begeleide omgangsmoment plaatsvinden na lange tijd tussen de moeder en [minderjarige] , maar de moeder is niet verschenen. Om teleurstelling bij [minderjarige] te voorkomen, moet de moeder uiterlijk woensdag voor 12:00 bevestigen of zij op vrijdag aanwezig zal zijn. Als er geen bevestiging is, zal het geplande begeleide bezoek niet doorgaan.

4.Het standpunt van de moeder

Ten aanzien van het verzoek C/10/680180
4.1.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. Hoewel de moeder begrijpt dat de ondertoezichtstelling nog nodig is, is de moeder het niet eens met de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. De moeder wenst dat [minderjarige] weer thuis komt wonen, met een gestructureerde opbouw van de omgang en een rustige overgang. De moeder verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode van maximaal 6 maanden te verlengen en het overige af te wijzen.
Ten aanzien van het verzoek C/10/680184
4.2.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder verzoekt een omgangsregeling, inhoudende dat [minderjarige] en zijn zus elke week gedurende twee uur tezamen omgang hebben met haar en dat zij apart van elkaar om de week twee uur omgang hebben met haar. De moeder heeft de kinderen al maanden niet gezien. De moeder voelt zich ten onrechte afgeschilderd als iemand die nergens aan wil meewerken. De moeder ontvangt goede begeleiding en staat open voor samenwerking. Op 14 juni heeft zij het omgangsmoment gemist omdat zij in de war was over de dag. Soms haalt de moeder de dagen door elkaar.

5.Het standpunt van de pleegouders

Ten aanzien van het verzoek C/10/680184
Voor [minderjarige] is duidelijkheid erg belangrijk. Het moet weten op welke manier en in welke vorm het bezoek zal plaatsvinden en heeft de zekerheid nodig dat de moeder ook komt zoals afgesproken. De frequentie en de duur van het bezoek zijn minder belangrijk voor hem, zolang de afspraken maar worden nagekomen.

6.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek C/10/680180
6.1.
Uit de overgelegde stukken, met name het KSCD-rapport van 25 april 2024, en de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige] een belast verleden kent. [minderjarige] heeft lange tijd in een onveilige thuissituatie gewoond en heeft veel meegekregen van de psychische instabiliteit van de moeder. De problematiek van de moeder beïnvloedt haar gedrag en vermogen om als opvoeder te functioneren, waardoor zij onvoldoende in staat is [minderjarige] een veilige en stabiele basis te bieden. [minderjarige] verblijft al geruime tijd in het pleeggezin. Dit is een stabiele, voorspelbare en veilige plek, wat [minderjarige] nodig heeft. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar. [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . [2]
Ten aanzien van het verzoek C/10/680184
6.2.
De omgang tussen de moeder en [minderjarige] is recent tijdelijk stopgezet doordat zich verschillende incidenten hebben voorgedaan tijdens de belmomenten en de begeleide bezoeken. Het inmiddels afgeronde KSCD-onderzoek geeft als advies ten aanzien van de omgangsregeling om de bezoeken minder belastend te laten zijn voor de kinderen. Op 14 juni zou het eerste bezoek plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder, maar de moeder is niet verschenen. Door de problematiek van de moeder lukt het haar onvoldoende om afspraken na te komen, zoals de omgang met de kinderen. Hoewel de moeder welwillend is, ontbreekt het haar aan overzicht. Antes moet spoedig beginnen met de woonbegeleiding om de moeder hierbij te ondersteunen.
6.3.
De kinderrechter zal de omgang voorlopig vastleggen zoals verzocht door de GI, te weten tot 1 januari 2025, omdat de omgang nog moet (her)starten en bezien moet worden hoe deze verloopt. Indien het goed verloopt dan moet er gekeken worden of de omgang uitgebreid kan worden, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. Het verzoek van de GI zal voor de periode na 1 januari 2025 worden aangehouden. Het verzoek van de moeder zal eveneens worden aangehouden.
6.4.
De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk een week vóór de hierna genoemde zittingsdatum een evaluatieverslag te overleggen over het verloop van de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] .

7.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek C/10/680180
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 8 juli 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] een voorziening voor pleegzorg tot 8 juli 2025;
Ten aanzien van het verzoek C/10/680184
7.3.
stelt als
voorlopigeomgangsregeling tot 1 januari 2025 tussen de moeder en [minderjarige] vast:
“Eenmaal per vier weken een omgangsmoment tussen moeder en [minderjarige] op de vrijdag voor de duur van een uur, waarbij de regie over deze omgangsregeling ligt bij de GI, afhankelijk van het psychisch welzijn van de moeder en de draagkracht van [minderjarige] ”;
7.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
7.5.
houdt de behandeling van het verzoek C/10/680184 voor het overige aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden en mr. R.W. de Gruijl zal plaatsvinden
op 4 december 2024 om 10:00 uur in het gerechtsgebouw te Wilhelminaplein 100 / 125 te Rotterdam;
7.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden en mr. R.W. de Gruijl;
7.7.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
7.8.
verzoekt de GI uiterlijk één week voor de genoemde datum aan de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, met afschrift aan de belanghebbenden en
mr. R.W. de Gruijl.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van R.S.E. Pronk als griffier, en op schrift gesteld op 8 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.