Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 19 maart 2024, met bijlagen;
- het antwoord van [gedaagde] van 28 maart 2024;
- de akte van INBEV, genomen op de rolzitting van 23 april 2024.
2.Het geschil
- [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 12.603,70 met rente;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Abusievelijk is echter een hoger bedrag, te weten een bedrag van € 42.350,00, aan [gedaagde] betaald. Voor het teveel betaalde bedrag van € 21.175,00 bestaat derhalve geen grondslag. Er is sprake van een onverschuldigde betaling van INBEV aan [gedaagde]. Op grond van de kortingsovereenkomst is voor [gedaagde] een bedrag aan korting van € 9.981,95 ontstaan. Dit bedrag is door INBEV voor deze procedure verrekend met de door INBEV te vorderen hoofdsom van € 21.175,00. Daardoor resteert een hoofdsom van € 11.193,05. Ondanks het feit dat [gedaagde] door INBEV in gebreke is gesteld om het teveel ontvangen bedrag terug te betalen, heeft [gedaagde] daaraan ten onrechte geen gehoor gegeven. [gedaagde] is op grond van de wet een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd geworden aan INBEV. Verder moet [gedaagde] wettelijke rente betalen.