ECLI:NL:RBROT:2024:7988

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
10928197 CV EXPL 24-3817
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekeringsovereenkomst en afwijzing van incassokosten wegens niet voldoen aan 14-dagenbrief vereisten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit B.V., en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 146,28, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De gedaagde had een bedrag van € 180,50 aan premie niet betaald, maar had wel een deelbedrag van € 89,00 voldaan. De eiseres stelde dat zij een veertiendagenbrief had gestuurd, maar de gedaagde betwistte de ontvangst van deze brief. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres geen recht had op de gevorderde incassokosten, omdat niet was aangetoond dat de gedaagde de veertiendagenbrief had ontvangen. De rechter stelde vast dat de hoofdsom na betaling van het deelbedrag nog € 97,88 bedroeg, en dit bedrag werd toegewezen met rente. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 327,38 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het vonnis onmiddellijk kon uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep ging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10928197 CV EXPL 24-3817
datum uitspraak: 14 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres]
vestigingsplaats: [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 januari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde] van 20 februari 2024;
  • de rolbeslissing van 22 maart 2024;
  • de akte van [eiseres] van 16 april 2024;
  • de reactie van [gedaagde] van 14 mei 2024.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 146,28 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. Tussen partijen is een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] premie moet betalen. [gedaagde] heeft € 180,50 niet betaald. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een zogenoemde veertiendagenbrief verstuurd. [gedaagde] heeft niet binnen de daarin genoemde termijn betaald. [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 48,40 inclusief btw. Ook heeft [eiseres] recht op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 6,38 aan vervallen rente tot de dag van dagvaarding. [gedaagde] heeft uiteindelijk € 89,00 aan [eiseres] betaald, zodat nu nog € 146,28 open staat.
2.3.
[gedaagde] voert geen verweer tegen de hoofdsom en de rente. Wel zegt hij dat hij nooit een aanmaning heeft ontvangen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] een bedrag van € 180,50 aan [eiseres]
moest betalen en dat hij € 89,00 heeft betaald. Als iemand afbetaalt op een schuld dan wordt dit eerst in mindering gebracht op de kosten, vervolgens op de rente en daarna op de hoofdsom (artikel 6:44 BW). Daarom wordt eerst beoordeeld of [gedaagde] op het moment dat hij betaalde een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en/of rente aan [eiseres] verschuldigd was. Daarna kan worden vastgesteld hoe hoog de hoofdsom nog is.
[gedaagde] hoeft geen incassokosten te betalen
3.2.
De vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [eiseres] heeft pas recht op een vergoeding van deze kosten als zij een brief heeft gestuurd waarin [gedaagde] de kans heeft gekregen om binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). Een dergelijke brief heeft pas werking als [gedaagde] deze brief ook heeft ontvangen (artikel 3:37 BW).
3.3.
[eiseres] zegt dat zij [gedaagde] op 24 augustus 2023 een brief heeft gestuurd als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. [gedaagde] zegt dat hij deze brief nooit heeft ontvangen. [eiseres] legt geen stukken over en stelt ook geen feiten waaruit blijkt dat [gedaagde] de brief wel heeft ontvangen. Het enkele feit dat de brief naar het goede adres is gezonden, is onvoldoende. De ontvangst van de brief komt dus niet vast te staan.
[gedaagde] moet een hoofdsom van € 97,88 betalen met rente
3.4.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. Tot de dag van de dagvaarding gaat het om een bedrag van € 6,38. De betaling van € 89,00 strekt eerst in mindering op dit bedrag en vervolgens op de hoofdsom van € 180,50 (artikel 6:44 BW). Dat betekent dat de hoofdsom nog € 97,88 bedraagt. Dat bedrag wordt toegewezen met de rente hierover vanaf de dag van de dagvaarding.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.5.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiseres] op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 130,00 aan griffierecht, € 40,00 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt) en € 20,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 327,38. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 97,88 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 26 januari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 327,38;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
62574