In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen twee voormalige echtgenoten over de verdeling van een tandartsmaatschap. De partijen, aangeduid als verzoekster en verweerder, hebben een zakelijke samenwerking gehad in de vorm van een tandartsmaatschap, die op 31 juli 2019 is beëindigd. De echtscheiding is op 24 maart 2020 uitgesproken, en sindsdien zijn er geschillen gerezen over de financiële afwikkeling van de maatschap. Verzoekster heeft een beroep gedaan op de arbitrageclausule in de maatschapsovereenkomst, maar verweerder verzet zich tegen arbitrage en stelt dat partijen stilzwijgend afstand hebben gedaan van hun recht om te arbitreren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een arbitragebeding in de maatschapsovereenkomst is opgenomen en dat verzoekster niet heeft afstand gedaan van haar recht om een geschil aan arbiters voor te leggen. De rechter heeft vervolgens de benoeming van arbiters overwogen, waarbij partijen het eens leken te zijn over de benoeming van een accountant en een jurist-arbiter. De voorzieningenrechter heeft [naam 1] van [naam accountantskantoor 1] en [naam 3] van Result Mediation B.V. benoemd als arbiters, maar heeft de benoeming van [naam 2] van [naam accountantskantoor 2] afgewezen vanwege bezwaren van verzoekster over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deze arbiter.
De voorzieningenrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om een derde arbiter aan te wijzen en heeft verdere beslissingen aangehouden in afwachting van hun akte. De beschikking benadrukt het belang van arbitrage in geschillen van deze aard en de noodzaak om de juiste arbiters te benoemen, rekening houdend met de belangen van beide partijen.