ECLI:NL:RBROT:2024:8002

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/678409 / KG RK 24-522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming arbiters in geschil over tandartsmaatschap en echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen twee voormalige echtgenoten over de verdeling van een tandartsmaatschap. De partijen, aangeduid als verzoekster en verweerder, hebben een zakelijke samenwerking gehad in de vorm van een tandartsmaatschap, die op 31 juli 2019 is beëindigd. De echtscheiding is op 24 maart 2020 uitgesproken, en sindsdien zijn er geschillen gerezen over de financiële afwikkeling van de maatschap. Verzoekster heeft een beroep gedaan op de arbitrageclausule in de maatschapsovereenkomst, maar verweerder verzet zich tegen arbitrage en stelt dat partijen stilzwijgend afstand hebben gedaan van hun recht om te arbitreren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een arbitragebeding in de maatschapsovereenkomst is opgenomen en dat verzoekster niet heeft afstand gedaan van haar recht om een geschil aan arbiters voor te leggen. De rechter heeft vervolgens de benoeming van arbiters overwogen, waarbij partijen het eens leken te zijn over de benoeming van een accountant en een jurist-arbiter. De voorzieningenrechter heeft [naam 1] van [naam accountantskantoor 1] en [naam 3] van Result Mediation B.V. benoemd als arbiters, maar heeft de benoeming van [naam 2] van [naam accountantskantoor 2] afgewezen vanwege bezwaren van verzoekster over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deze arbiter.

De voorzieningenrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om een derde arbiter aan te wijzen en heeft verdere beslissingen aangehouden in afwachting van hun akte. De beschikking benadrukt het belang van arbitrage in geschillen van deze aard en de noodzaak om de juiste arbiters te benoemen, rekening houdend met de belangen van beide partijen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/678409 / KG RK 24-522
Beschikking van de voorzieningenrechter van 15 juli 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Rotterdam,
verzoekster,
verweerster tegen het voorwaardelijk zelfstandig verzoek,
advocaat mr. D.J.G. Timmermans te Leiden,
tegen
[verweerder],
wonende te Rotterdam,
verweerder,
verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig verzoek,
advocaat mr. J.W. Aartsen te Utrecht.
Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties 1 tot en met 6
  • producties 6 tot en met 9 van [verzoekster]
  • het verweerschrift, tevens (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek, met producties 1 tot en met 5, van [verweerder]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 5 juni 2024
  • de spreekaantekeningen van [verzoekster] .
1.2.
Het verzoek is ter zitting aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken. Bij bericht van 14 juni 2024 vraagt [verzoekster] om vonnis (de voorzieningenrechter begrijpt: beschikking). Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat het treffen van een minnelijke regeling niet is gelukt. Beschikking is vervolgens bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest.
2.2.
Tijdens het huwelijk bestond tussen partijen een zakelijke samenwerking in de vorm van een tandartsmaatschap. Partijen hebben daartoe op 12 mei 2007 een akte van maatschap gesloten (de maatschapsovereenkomst). In artikel 23 leden 1 en 2 van die overeenkomst staat het volgende:
Alle geschillen, ook die, welke slechts voor één der partijen als zodanig worden beschouwd, welke tussen partijen mochten ontstaan betreffende de uitleg der bepalingen van dit contract, of in welke vorm ook ter zake van deze maatschap, zo die van juridische als feitelijke aard, zullen alleen en uitsluitend in hoogste ressort worden beslist door drie scheidsmannen, die zullen rechtspreken als goede mannen naar billijkheid.
Indien partijen omtrent de benoeming van de scheidsmannen geen overeenstemming bereiken, zullen de drie scheidsmannen worden benoemd door de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van het desbetreffende ressort.
2.3.
De maatschap is per 31 juli 2019 geëindigd. Sindsdien wordt de tandartspraktijk gedreven door alleen [verweerder].
2.4.
Het huwelijk is ontbonden bij beschikking van 24 maart 2020 van de rechtbank Rotterdam. De echtscheidingsbeschikking is op 19 mei 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag. Tegen de beschikking is op onderdelen (niet tegen de echtscheiding) hoger beroep ingesteld. Het hof Den Haag heeft op 5 oktober 2022 en 19 december 2023 arrest gewezen.
2.5.
Bij brief van 18 april 2023 van mr. Timmermans aan mr. Aartsen is namens [verzoekster] (o.a.) een beroep gedaan op de arbitrageclausule in de maatschapsovereenkomst. Bij e-mail van 25 april 2023 van mr. Aartsen aan mr. Timmersmans verzet [verweerder] zich tegen arbitrage.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, zo veel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, drie arbiters (waaronder [naam 1] van [naam accountantskantoor 1]) te benoemen ter beslechting van de geschillen inzake de maatschap tussen partijen, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
[verweerder] voert verweer. Hij concludeert:
primair
1. tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van het verzoek; en
subsidiair
2.
bij wijze van (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek:
te verklaren voor recht dat alle vorderingen van [verzoekster] op [verweerder] en omgekeerd, uit hoofde van de maatschapsovereenkomst, die op de dag van de in deze te wijzen beschikking zien op de periode van vijf jaar en ouder vóór de beschikking, zijn verjaard, behoudens voor zover zij voortvloeien uit de wijze van verdeling van de maatschap door deze rechtbank in de beschikking van 24 maart 2020;
3. te benoemen tot arbiter(s): 1) [naam 2] van [naam accountantskantoor 2] en 2) een jurist-arbiter van Result Mediation B.V.;
primair en subsidiair
4. met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van het geding.
3.3.
[verzoekster] voert verweer tegen de zelfstandige/subsidiaire verzoeken van [verweerder] en concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen bestaat reeds gedurende langere tijd geschil over de financiële afwikkeling van de ontbonden eenvoudige gemeenschap bestaande uit het afgescheiden vermogen van de maatschap, inclusief het bedrijfspand aan [adres]. Geschil bestaat met name over de verrekening van de kapitaalrekeningen over de periode 2013-2018, de gevolgen van meer-opnames, de slotbalans en het door [verweerder] onttrokken geldbedrag dat naar Iran is overgebracht.
4.2.
[verzoekster] wenst deze geschilpunten die voortvloeien uit de maatschapsovereenkomst voor te leggen aan en te laten beslechten door de in artikel 23 lid 1 van de maatschapsovereenkomst genoemde scheidsmannen.
4.3.
[verweerder] erkent dat in de maatschapsovereenkomst een abritaal beding is opgenomen, maar verzet zich tegen de toepassing van arbitrage. Hij stelt dat partijen (stilzwijgend) afstand hebben gedaan van arbitrage, door in de echtscheidingsprocedure te kiezen voor de feitelijke verdeling door de rechtbank van de op dat moment al ontbonden maatschap. De rechtbank heeft vervolgens de wijze van verdeling uitgewerkt en vastgesteld in rechtsoverwegingen 3.5.16 tot en met 21 en 4.7 van de beschikking van 24 maart 2020. [verzoekster] heeft tegen die beschikking geen hoger beroep ingesteld. [verweerder] heeft aanvankelijk tegen de wijze van verdeling wel hoger beroep ingesteld, maar later zijn grief daartegen ingetrokken. Volgens [verweerder] is de verdeling van de maatschap inmiddels in kracht van gewijsde gegaan en hebben partijen hun rechten om te arbitreren verwerkt.
4.4.
[verzoekster] is het hier niet mee eens. Zij erkent weliswaar dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de maatschap in kracht van gewijsde is gegaan, maar stelt tegelijkertijd dat in de verdelingsuitvoering niet alle bestanddelen van de maatschap zijn betrokken. Dat rechtvaardigt naar de mening van [verzoekster] een inhoudelijke beoordeling van arbiters over de (nadere) (wijze van) verdeling van de maatschap. [verzoekster] stelt onder meer dat aanvankelijk, op grond van de beschikking van 24 maart 2020, de opnames die [verweerder] vanuit de maatschap deed in de huwelijksgoederengemeenschap vielen en dus voor verdeling bij helfte in aanmerking kwamen. Omdat het hof vervolgens in het arrest van 19 december 2023 oordeelde dat tussen partijen huwelijkse voorwaarden bestonden die het Iraans wettelijk stelsel van algehele scheiding van goederen inhielden, zijn de gelden die [verweerder] heeft onttrokken aan de gemeenschappelijke maatschap in een zogenoemd ‘niemandsland’ komen te verkeren, waar [verzoekster] niet meer bij kan.
4.5.
De voorzieningenrechter volgt [verzoekster] in het hiervoor vermelde standpunt. Gegeven de beslissing van het hof kan niet zonder meer worden aangenomen dat bij de verdeling van de maatschap door de rechtbank alle vermogensbestanddelen zijn betrokken. Of dat zo is, behoort aan een bevoegde instantie te kunnen worden voorgelegd. Nu partijen arbitrage zijn overeengekomen, is arbitrage in beginsel de daarvoor aangewezen procedure. Anders dan [verweerder] heeft bepleit, heeft [verzoekster] geen afstand gedaan van haar recht om een geschil aan arbiters voor te leggen. Daarvoor is onvoldoende het enkele feit dat zij ten tijde van de procedure bij de rechtbank heeft ingestemd met het voorstel van de rechtbank om mede over de verdeling van de maatschap een beslissing te nemen. [verzoekster] heeft dit recht (ook) niet verwerkt. Feiten en omstandigheden die een andere conclusie zouden rechtvaardigen zijn niet gesteld of gebleken. Dat een arbitrageprocedure omslachtig zou zijn en de kosten daarvan disproportioneel hoog, maakt niet dat de voorzieningenrechter het arbitragebeding buiten beschouwing mag laten. Aan de stelling van [verweerder] dat een beroep op het arbitraal beding als zodanig is verjaard, gelet op de feitelijke beëindiging van de maatschap in oktober 2018, gaat de voorzieningenrechter voorbij. De vraag naar de geldigheid van het tussen partijen overeengekomen arbitragebeding kan hier immers, gelet op het bepaalde in artikel 1027 lid 4 Rv, niet ter discussie staan, maar slechts aan de orde komen bij het scheidsgerecht.
4.6.
De voorzieningenrechter komt daarmee toe aan de benoeming van arbiters. Gelet op het bepaalde in artikel 1027 lid 1 Rv is de in artikel 23 lid 2 van de maatschapsovereenkomst voorgeschreven wijze van benoeming van arbiters door de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken aan de orde. Omdat de werkwijze van de (huidige) Kamer van Koophandel niet meer voorziet in een dergelijke benoemingswijze en dus ook niet tot een benoeming zal leiden, dient de situatie te worden gelijkgesteld aan die waarin slechts is voorzien in een benoeming door partijen gezamenlijk. Op grond van artikel 1027 lid 2 Rv dient de benoeming van een arbiter te geschieden binnen drie maanden nadat de arbitrage aanhangig is. Bij brief van 18 april 2023 heeft [verzoekster] aan [verweerder] medegedeeld dat zij tot arbitrage wenst over te gaan, waarbij zij het onderwerp van de arbitrage heeft vermeld. Gelet op productie 4 bij het verzoek heeft [verweerder] deze aankondiging in elk geval op 25 april 2023 ontvangen. Daarmee wordt aangenomen dat de arbitrage overeenkomstig artikel 1025 lid 1 Rv op 25 april 2023 aanhangig is gemaakt. Benoeming van een of meer arbiter(s) binnen de driemaandentermijn is evenwel, vanwege gebrek aan overeenstemming tussen partijen, uitgebleven. In een dergelijk geval biedt artikel 1027 lid 3 Rv uitkomst. Dit artikel(lid) bepaalt dat de arbiter(s) op verzoek van de meest gerede partij - hier [verzoekster] - door de voorzieningenrechter wordt/worden benoemd. De voorzieningenrechter acht zich op grond van die bepaling bevoegd om arbiters aan te wijzen. [verweerder] is ook gehoord.
4.7.
Partijen lijken het in enige mate eens over (de hoedanigheid van) de te benoemen arbiters. Zowel [verzoekster] als [verweerder] stellen voor om een accountant tot arbiter te benoemen: [verzoekster] draagt [naam 1] van [naam accountantskantoor 1] voor en [verweerder] [naam 2] van [naam accountantskantoor 2] [verweerder] stelt daarnaast voor om ook een jurist-arbiter van Result Mediation B.V. tot scheidsman te benoemen, terwijl [verzoekster] de voorkeur geeft om naast [naam 1] twee arbiters van het Nederlands Arbitrage Instituut (het NAI) te benoemen. [verzoekster] heeft daarbij de hoedanigheid of de persoon van de arbiters van het NAI niet gespecificeerd; zij heeft enkel gesteld dat zij de benoeming van arbiters van het NAI wenselijk acht, omdat zij snel en efficiënt werken en in staat zijn met een gemiddelde duur van negen maanden een bindende en definitieve beslissing te geven. Tegen de benoeming van een jurist-arbiter van Result Mediation B.V. heeft [verzoekster] geen gemotiveerd bezwaar gemaakt en [verweerder] heeft op zijn beurt ook geen gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de benoeming van (een) arbiter(s) van het NAI.
4.8.
De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande bij eindbeschikking [naam 1] van [naam accountantskantoor 1] tot arbiter benoemen. Ook zal de voorzieningenrechter [naam 3], verbonden aan Result Mediation B.V., tot arbiter benoemen. Beide arbiters hebben zich daartoe bereid verklaard. De voorwaarden waaronder zij hun benoeming aanvaarden zullen in de eindbeschikking worden uitgewerkt.
4.9.
Partijen zijn het niet eens over de benoeming van mevrouw [naam 2]. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat [naam 2] en alle overige medewerkers van [naam accountantskantoor 2] niet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Om die reden heeft [verzoekster] in 2019, in het licht van de ook toen al bestaande geschillen over de verdeling van de maatschap, een klacht en een aansprakelijkstelling tegen [naam 2] en haar kantoor ingediend. De door [verweerder] gestelde ervaring van [naam 2] en [naam accountantskantoor 2] met de financiële aangelegenheden van de maatschap kan niet zonder die wetenschap worden bezien. Daarmee is de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van [naam 2] en [naam accountantskantoor 2] in het geding. Partijen zijn op dit punt ook tijdens de aanhouding van de zaak niet in onderling overleg tot overeenstemming kunnen komen. In het licht van dit geschil ziet de voorzieningenrechter geen basis om mevrouw [naam 2] tot arbiter te benoemen.
4.10.
De voorzieningenrechter heeft zich daarom gewend tot het NAI. Daaruit is naar voren gekomen dat het NAI slechts beschikbaar is indien de betreffende arbiters onder de voorwaarden en de toepasselijkheid van het NAI-reglement hun werkzaamheden verrichten. Dit stuit op bezwaren bij de (een van de) overige te benoemen arbiters. Om deze reden ziet de voorzieningenrechter geen mogelijkheid om het NAI dan wel een aan het NAI verbonden arbiter te benoemen.
4.11.
Tegen deze achtergrond ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter het meest voor de hand indien de heren [naam 1] en [naam 3] in gezamenlijk overleg een derde arbiter aanwijzen. Beide beoogde arbiters hebben zich daartoe bereid verklaard. Omdat deze wijze van benoeming niet geheel conform het arbitraal beding is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. Zij kunnen daartoe een akte nemen op een termijn van twee weken na vandaag. Denkbaar is ook dat partijen alsnog met een gezamenlijk voorstel voor een derde arbiter komen.
4.12.
Aan de beoordeling van het zelfstandig verzoek van [verweerder] (ertoe strekkende dat voor recht wordt verklaard dat de vorderingen van partijen uit hoofde van de maatschapsovereenkomst over de periode 2013-2018 over en weer zijn verjaard) komt de voorzieningenrechter niet toe. Dit vraagt immers een inhoudelijke beoordeling van de kwestie die bij uitstek is voorbehouden aan de arbiters en niet aan de voorzieningenrechter die enkel in een verzoek als dit marginaal toetst.
4.13.
In afwachting van de hiervoor bedoelde akte wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
stelt partijen in de gelegenheid om uiterlijk 29 juli 2024 een akte te nemen als bedoeld in 4.11;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024. 1734/1980